Discussies over de ‘sociale kwestie’
De sociale kwestie gaat over de slechte leef- en werkomstandigheden van de arbeiders ten tijde van de industrialisatie.
Slechte leefomstandigheden:
De industrialisatie leidde tot urbanisatie (verstedelijking). Er ontstond een grote klasse fabrieksarbeiders. Door de snelle groei van steden en de bevolking, kwam er woningnood. Dit had tot gevolg dat er overvolle buurten (krottenwijken) ontstonden met veel mensen in te kleine huizen. Dit leidde tot sociale spanningen en een makkelijke verspreiding van besmettelijke ziektes (cholera, difterie, struma). Er heerste een hoge kindersterfte en een lage levensverwachting.
Slechte werkomstandigheden:
Ook kregen arbeiders te kampen met lange werktijden (10-12 uur per dag, 6 dagen in de week), gevaarlijke (machines) en ongezonde werkomstandigheden in de fabrieken, lage lonen en kinderarbeid.
Er ontstond over deze sociale kwestie een maatschappelijke discussie. De fabrikanten, handelaren, kerkelijke- en politieke leiders wilden lange tijd niks doen aan deze problemen. Geïnspireerd door de theorie van de Engelse econoom Adam Smith, vonden de liberalen (die ook de politieke macht in handen hadden) dat de economie en de samenleving het best functioneerde wanneer er een zo groot mogelijke vrijheid was (dus geen bemoeienis door de overheid). Hierdoor kwam sociale wetgeving nauwelijks op gang.