Do 19 sept woordsoorten

Leerdoelen:
  • Kunnen benoemen van verschillende woordsoorten.
  • Het verschil tussen de woordsoorten kunnen aanduiden.
  • Het goed kunnen toepassen van de woorden wie, die en dat.
  • weten wat een antecedent is.
1 / 22
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Leerdoelen:
  • Kunnen benoemen van verschillende woordsoorten.
  • Het verschil tussen de woordsoorten kunnen aanduiden.
  • Het goed kunnen toepassen van de woorden wie, die en dat.
  • weten wat een antecedent is.

Slide 1 - Slide

Woordbenoemen

Slide 2 - Slide

Woordsoorten
Elk woord hoort bij een bepaalde woordsoort.

Ik loop naar school.
Ik =                                loop =
naar =                          school =


Slide 3 - Slide

Woordsoorten
Woorden in een zin kun je indelen in woordsoorten.
Eén daarvan is het werkwoord: wat iets of iemand doet of wat er  gebeurt.

Slide 4 - Slide

Woordsoorten
Herhaling woordsoorten

Slide 5 - Slide

Vraagje
Wat zijn woordsoorten?
Welke woordsoorten ken je?

Slide 6 - Slide

Woordsoorten

Slide 7 - Slide

Wat hoort er bij zinsontleding/ woordsoorten?
lidwoord
werkwoord
persoonsvorm
voorzetsel
werkwoordelijk gezegde
zinsontleding
woordsoorten benoemen

Slide 8 - Drag question

Wat hoort er bij zinsontleding/ woordsoorten?
lidwoord
werkwoord
persoonsvorm
zelfstandig naamwoord
werkwoordelijk gezegde
Persoonlijk voornaamwoord
zinsontleding
woordsoorten benoemen

Slide 9 - Drag question

Kijk naar de volgende zin. Welke woorden horen bij de onderstaande woordsoorten?Je moet sommige woordsoorten vaker gebruiken en niet alle woordsoorten 
hoef je te gebruiken.
Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord
lidwoord
werkwoord
Voorzetsel
Aan
het
water
zat
een
slaperige
visser.

Slide 10 - Drag question

Sleep de kenmerken van de woordsoorten naar de juiste woordsoort.
Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord
Woord voor een mens, dier, plant, ding of gevoel.
Heeft meestal een enkelvoud en een meervoud.
Je kunt er vaak een verkleinwoord van maken.
Je kunt er meestal de, het of een voor zetten.
Een eigennaam is een vorm van deze woordsoort.
Deze woordsoort zegt iets over het ZN.
Deze woordsoort staat meestal vóór het ZN.
Deze woordsoort heeft een korte en een lange vorm.
Je kunt vaak de trappen van vergelijking erop toepassen.
Er bestaat ook een stoffelijke variant van deze woordsoort.

Slide 11 - Drag question

lidwoord
zelfst. nw
bijv. nw.
rangtelw.
hoofdtelw.
hww/zww
voorzetsel
Sleep de woorden naar de juiste woordsoort.Niet alles wordt geplaatst en er kunnen plekken open blijven!
De
leukste
jongen
middelste
als
was
in
de
achterste
groep
geplaatst

Slide 12 - Drag question

Kijk naar de volgende zin. Welke woorden horen bij de onderstaande woordsoorten? Je moet sommige woordsoorten vaker gebruiken en niet alle woordsoorten hoef je te gebruiken.
Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord
lidwoord
werkwoord
Voorzetsel
De
dj
draait
op
het
festival

Slide 13 - Drag question

Benoem de woordsoorten:
Woordsoorten zijn lastig.

'Woordsoorten' is
A
znw
B
ww
C
bnw
D
lw

Slide 14 - Quiz

Onbepaald voornaamwoord

Naast de voornaamwoorden die je al kent, komt er nu een nieuwe bij: het onbepaald voornaamwoord.

Luister naar de uitleg in het volgende filmpje.

Slide 15 - Slide

Nieuw:
Wederkerend voornaamwoord.
Naast het persoonlijk (ik, mij, hij, jullie)
bezittelijk (mijn, zijn, haar) 
en aanwijzend  (die, dit, deze, dat)
is er ook een WEDERKEREND voornaamwoord.

Ik schaam me, hij vergist zich, wij gedragen ons.

Slide 16 - Slide

Bezittelijk voornaamwoord
Dat is mijn boek
Mijn = bezittelijk voornaamwoord.

Dat boek is van mij.
Mij = persoonlijk voornaamwoord.

Slide 17 - Slide

Aanwijzende voornaamwoorden
Vragende voornaamwoorden
Persoonlijk 
voornaamwoord
Bezittelijk
voornaamwoord
die
deze
zulk
wie
wat voor
welk
zo'n
diegene
ik
hij
ons
Haar
jullie
Zijn

Slide 18 - Drag question

Persoonlijk voornaamwoord
Bezittelijk voornaamwoord
Aanwijzend voornaamwoord
Deze
Hij
Zijn
Dat
Het
Hun
Mijn
Die

Slide 19 - Drag question

ik
mij
jouw
jou
hij
hem
haar
haar
wij
ons
jullie
jullie
zij
hun
Bezittelijk voornaamwoord
Persoonlijk voornaamwoord
Persoonlijk voornaamwoord
mijn
zijn
ons/onze
hun
jij
zij
jullie

Slide 20 - Drag question

vragend
voornaamwoord
aanwijzend voornaamwoord
onbepaald voornaamwoord
Wat
heb
je
met
dit
alles 
gedaan?

Slide 21 - Drag question

Huiswerk voor ma 23 sept
Welke woordsoorten ken je?



Maken opdr. 6 t/m 8

Slide 22 - Slide