CH1 - past simple + reading


CH1 - 
Past simple 
Vocab 



Small test to end chapter 1
Learn p. 70 + 71 + 73
1 / 21
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson


CH1 - 
Past simple 
Vocab 



Small test to end chapter 1
Learn p. 70 + 71 + 73

Slide 1 - Slide

Missions:

1. You know when to use the past simple + how to form it. 

2. You know how to form questions and negations about the past.

3. You can apply your knowledge in sentences. 
Planning:

> Check in: do you understand?

> Do paragraph G Stepping Stones
Done? Do paragraph  I as well

> Read the text together on p. 57

> Quizlet 

Slide 2 - Slide

Past simple - 9 questions

Slide 3 - Slide

Use the past simple:
I .... (to learn) for my test yesterday.

Slide 4 - Open question

Use the past simple:
We .... (to go) to the shopping mall a week ago.

Slide 5 - Open question

Use the past simple:
We .... (to talk) about this the previous lesson.

Slide 6 - Open question

Form a question in the past:
The teacher discussed everything in class.

Slide 7 - Open question

Form a question in the past:
Matthijs had a good day yesterday.

Slide 8 - Open question

Form a question in the past:
Lindsey charged her laptop.

Slide 9 - Open question

Form a negation in the past:
Gabrielle loved Dutch class.

Slide 10 - Open question

Form a negation in the past:
I went shopping in the weekend.

Slide 11 - Open question

Form a negation in the past:
She laughed really hard.

Slide 12 - Open question

I understand everything about
the past simple.
😒🙁😐🙂😃

Slide 13 - Poll

Missions:

1. You know when to use the past simple + how to form it. 

2. You know how to form questions and negations about the past.

3. You can apply your knowledge in sentences. 
Planning:

> Check in: do you understand?

> Do paragraph G Stepping Stones
Done? Do paragraph  I as well

> Read the text together on p. 57

> Quizlet 
timer
10:00

Slide 14 - Slide

Write everything down!
De volgende dia neem je over in je schrift!

Slide 15 - Slide

Past Simple = V.T. 
We gebruiken de past simple als we zeggen dat er iets:
> in het verleden is gebeurd en is afgelopen.

Signaalwoorden zijn: yesterday, last night, a week ago etc.

We vormen deze regel door:
> +ed achter het ww te plaatsen 

Bij sterke werkwoorden gebruiken we de tweede vorm 
> Hebben = to have - had - had 
                           1    -   2   -   3 


Slide 16 - Slide

Irregular verbs - sterke werkwoorden
Zijn 
to be 
was/were
been
Hebben
to have 
had 
had
Gaan
to go 
went 
gone
Doen
to do 
did 
done
Zeggen
to say
said
said

Slide 17 - Slide

Past Simple = V.T. 
We gebruiken de past simple als we zeggen dat er iets:
> in het verleden is gebeurd en is afgelopen.

Signaalwoorden zijn: yesterday, last night, a week ago etc.

We vormen deze regel door:
> +ed achter het ww te plaatsen 

Bij sterke werkwoorden gebruiken we de tweede vorm 
> Hebben = to have - had - had 
                           1    -   2   -   3 


Slide 18 - Slide

Irregular verbs - sterke werkwoorden
Zijn 
to be 
was/were
been
Hebben
to have 
had 
had
Gaan
to go 
went 
gone
Doen
to do 
did 
done
Zeggen
to say
said
said

Slide 19 - Slide

Past Simple Questions = vragen over het verleden. 
Om een vraagzin over het verleden te maken zet je 
Did vooraan in de zin + onderwerp + hele werkwoord + rest van de zin
Did you make your homework?
                    GEEN ED MEER ACHTER HET WERKWOORD!!!

Bij sterke werkwoorden gebruik je in vraagzinnen het hele werkwoord. 
She had a party yesterday.
Did she have a party yesterday

> Hebben = to have - had - had 
                           1    -   2   -   3 

Slide 20 - Slide

Past Simple Negations = ontkenningen over het verleden. 
Om een ontkenning te maken over het verleden zet je didn't voor het ww.
Onderwerp didn't + hele werkwoord + rest van de zin
You didn't make your homework.
    GEEN ED MEER ACHTER HET WERKWOORD!!!

Bij sterke werkwoorden gebruik je in vraagzinnen het hele werkwoord. 
Dean said someting funny.
Dean didn't say something funny.  

> zeggen = to say - said - said
                       1    -   2   -   3 


Slide 21 - Slide