Les 5 Cursus 7 paragraaf 5 Met of zonder -n-

Voorbereiding SE 304
1 / 34
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 3

This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Voorbereiding SE 304

Slide 1 - Slide

Ik weet wanneer ik een meervoud -n moet gebruiken bij zelfstandig gebruikte telwoorden en bijvoeglijke naamwoorden.

Slide 2 - Slide

Zelfstandig gebruikte telwoorden. 
Bekijk de volgende zin:

 
– Velen hadden zich aangemeld voor een stageplek bij de bakker, maar uiteindelijk werden enkelen hiervoor geselecteerd.

Slide 3 - Slide

Zelfstandig gebruikte telwoorden. 
De woorden ‘velen’ en ‘enkelen’ zijn telwoorden. In de voorbeeldzin worden deze telwoorden zelfstandig gebruikt. Dat betekent dat er geen zelfstandig naamwoord achter staat én dat je er ook geen zelfstandig naamwoord achter kunt zetten. Je noemt ze daarom zelfstandig gebruikte telwoorden

Slide 4 - Slide

Zelfstandig gebruikte telwoorden. 
Je schrijft dit soort telwoorden met -n als ze over personen gaan, dus:
Velen hadden zich aangemeld voor een stageplek bij de bakker, maar uiteindelijk werden enkelen hiervoor geselecteerd.
Sommigen probeerden daarna een andere stageplek te regelen.

Slide 5 - Slide

Zelfstandig gebruikte telwoorden. 
Je schrijft telwoorden zonder -n als:
  • ze niet-zelfstandig (maar bijvoeglijk) gebruikt worden.
- 'Vanwege het onweer gingen alle spelers terug naar binnen.' (Achter het woord ‘alle’ staat het zelfstandig naamwoord ‘spelers’.)

Slide 6 - Slide

Zelfstandig gebruikte telwoorden. 
Je schrijft telwoorden zonder -n als:
  • ze niet over personen gaan.
– Zie je die muntjes op tafel liggen? Enkele komen uit Indonesië.

Woorden als tientallen, honderden, (tien)duizenden en miljoenen schrijf je altijd met een -n.

Slide 7 - Slide

Zelfstandig gebruikte bijvoeglijk naamwoorden
Bekijk nu deze zinnen:
– Als jong persoon kun je eenzame oude personen helpen door hen op te zoeken.
– Als jongere kun je eenzame ouderen helpen door hen op te zoeken. 

Slide 8 - Slide

Zelfstandig gebruikte bijvoeglijk naamwoorden
Je kunt bijvoeglijke naamwoorden ook zelfstandig gebruiken. Het woord ‘jongere’ schrijf je met een -e, omdat het om één persoon (enkelvoud) gaat. 
Het woord ‘ouderen’ schrijf je met een -n, omdat het gaat om meerdere personen (meervoud).

Slide 9 - Slide

Toepassen
Is het onderstreepte woord zelfstandig gebruikt of niet?
-De docent was heel tevreden, omdat alle leerlingen een voldoende hebben gehaald.
-Het bestuur van de volleybalvereniging had iedereen die naar de wedstrijd zou komen gevraagd een toeter mee te nemen. 
Velen hadden dat gedaan.
-Toen de vuurwerkbom ontplofte, sneuvelden verschillende ruiten in de straat.
  • Niet
  • Wel
  • Niet

Slide 10 - Slide

Hoe herken je een samengestelde zin?

Slide 11 - Open question

Hoe schrijf je een werkwoord in de gebiedende wijs?

Slide 12 - Open question

Voorbeeldzinnen in de gebiedende wijs.

Maak je niet zo druk.
Loop naar de maan.
Druk op de knop.

Slide 13 - Slide

Hoe schrijf je een voltooid deelwoord dat gebruikt wordt als bijvoeglijk naamwoord?

Slide 14 - Open question

Voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord.
Welke is juist gespeld?
A
De verlote prijs
B
De verlootte prijs

Slide 15 - Quiz

Maak van het voltooid deelwoord een bijvoeglijk naamwoord.
(vergeten) De ... groente
A
vergeette
B
vergeten
C
vergeet
D
vergete

Slide 16 - Quiz

De (besteden, voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord) tijd
A
besteedde
B
besteede
C
bestede

Slide 17 - Quiz

De (vergroten, voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord) foto ...
A
vergrote
B
vergroote
C
vergrootte

Slide 18 - Quiz

werkwoordspelling
Het gebeur... regelmatig dat men fouten maakt in werkwoordspelling.
A
gebeurd
B
gebeurt
C
gebeurdt
D
gebeurde

Slide 19 - Quiz

werkwoordspelling tegenwoordige tijd werkwoordspelling
A
Hij zaagd het hout..
B
Hij zaagt het hout.
C
Hij zaagdt het hout.

Slide 20 - Quiz

werkwoordspelling
U (hebben) veel tijd aan werkwoordspelling (besteden).
A
heeft besteed
B
heeft besteedt
C
hebt besteedt
D
hebt besteden

Slide 21 - Quiz

werkwoordspelling
A
Zij begeleiden de vrouw naar huis gisteren.
B
Zij begeleidden de vrouw naar huis gisteren.

Slide 22 - Quiz

Werkwoordspelling
A
Zij downloadt het document
B
Zij download het document

Slide 23 - Quiz

Werkwoordspelling
A
Hoe oud wordt je morgen?
B
Hoe oud word je morgen?

Slide 24 - Quiz

werkwoordspelling
A
Het hout is opgebrandt.
B
Het hout is opgebrand.

Slide 25 - Quiz

Aan elkaar of los?
Als twee of meer woorden samen één begrip vormen, schrijf je ze aan elkaar.  Dat kunnen werkwoorden zijn, zoals:  ophalen, nakijken en terugsturen.  Het kunnen ook samenstellingen zijn zoals:  studiekeuze of winterjas.

Slide 26 - Slide

Aan elkaar of los?
A
speur hond
B
speurhond

Slide 27 - Quiz

Aan elkaar of los?
A
zevenhonderddertien
B
zeven honderd dertien
C
zevenhonderd dertien
D
zeven honderddertien

Slide 28 - Quiz

Aan elkaar of los?
A
bruinebonensoep
B
bruine bonensoep
C
bruine bonen soep

Slide 29 - Quiz

Aan elkaar of los?
A
Operatiekamer
B
Operatie kamer
C
Operatie-kamer

Slide 30 - Quiz

Aan elkaar of los?

A
Politie auto
B
Politieauto

Slide 31 - Quiz

Aan elkaar of los?
A
Vijf sterren hotel
B
Vijfsterren hotel
C
Vijf sterrenhotel
D
Vijfsterrenhotel

Slide 32 - Quiz

Aan elkaar of los?
A
Soepautomaat
B
soep automaat

Slide 33 - Quiz

Aan elkaar of los?
A
barbecue vlees
B
barbecuevlees

Slide 34 - Quiz