MT3C

Hello MT3C!
What we are going to do today:
1. Uitleg en oefenen relative clauses 
2. Work on assignments 1-11



1 / 25
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo g, tLeerjaar 3

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Hello MT3C!
What we are going to do today:
1. Uitleg en oefenen relative clauses 
2. Work on assignments 1-11



Slide 1 - Slide

Aan het eind van de les:
Weten we:
-Wat relative clauses zijn.
-Hoe we ze moeten gebruiken.

Slide 2 - Slide

Welk woord hoort in de zin?
Students ..... work hard, get good grades. 

Slide 3 - Slide

Welk woord hoort in de zin?
The cookies ..... you baked, are delicious.

Slide 4 - Slide

Welk woord hoort in de zin?
I visited my uncle ..... lives in a different city.

Slide 5 - Slide

Welk woord hoort in de zin?
The movie ..... we saw, won three awards. 

Slide 6 - Slide

Betrekkelijke bijzin
Gebruik je als je extra informatie over iets of iemand wilt geven.
In het Nederlands gebruik je: die of dat
De man die van zijn fiets viel.
Het pakketje dat niet aankwam. 

Slide 7 - Slide

Relative clause
In het Engels gebruik je: who, which, that
Sam is the boy who lives next door.
It's a sweater that I really like.
McDonald's is food which I could eat every day.

Slide 8 - Slide

who
which
that
gebruik bij personen
gebruik bij dieren of dingen
gebruik bij personen, dieren of dingen 
Iets minder netjes dan who of which

Slide 9 - Slide

whose
Dit woord geeft het bezit aan.
In het Nederlands: waarvan, van wie, wiens, wier

Slide 10 - Slide

Examples
Het meisje waarvan de schoen stuk was.
The girl whose shoe was broken.

De familie wiens huis nieuw was.
The family whose house was new. 


Slide 11 - Slide

Hoeveel katten heb ik?
I have one cat, which is five years old.

I have one cat which is five years old.

Slide 12 - Slide

Extra informatie
Soms moet de bijzin erbij om te weten over wie het gaat en soms is het alleen extra informatie.
The boy who I was talking to is called Thomas.
The boy, who I was talking to, is called Thomas.

Slide 13 - Slide

Weglaten
Als de bijzin in de zin moet staan omdat je anders niet weet over wie het gaat, dan kun je WHO, WHICH of THAT weglaten.

The boy who I was talking to is called Thomas.
The boy I was talking to is called Thomas.

(Vraagje: kijken jullie in je boek bij de grammar onderdelen?)




Slide 14 - Slide

THAT
Als de bijzin alleen maar extra informatie geeft die je niet per se nodig hebt dan mag je nooit THAT gebruiken.

The boy, who  is called Thomas, was speaking loudly.
The boy was speaking loudly.

Dit kun je makkelijk zien door de comma's!




Slide 15 - Slide

My father, ____ used to work as a teacher, is now retired.
A
who
B
which
C
that
D
weg

Slide 16 - Quiz

My classmate____has blue glasses, failed his exam.
A
who
B
which
C
that
D
weg

Slide 17 - Quiz

For my homework assignment I had to make a drawing, ......also happens to be my hobby.
A
who
B
which
C
that
D
weg

Slide 18 - Quiz

Is this the dictionary ____you were looking for?
A
who
B
which
C
that
D
weg

Slide 19 - Quiz

My PE teacher, .....also teaches maths, is not at school.
A
who
B
which
C
that
D
weg

Slide 20 - Quiz

The English teacher____has curly hair has worked here for four years now.
A
who
B
which
C
that
D
weg

Slide 21 - Quiz

My friend is playing Fifa, _____ is my all-time favourite game.
A
who
B
which
C
that
D
weg

Slide 22 - Quiz

I bought the handbag ____ I saw in the shop yesterday.
A
who
B
which
C
that
D
weg

Slide 23 - Quiz

The dog ____ was very old, died yesterday.
A
who
B
that
C
which
D
weg

Slide 24 - Quiz

Work on ex. 12 en 13
 
Klaar? --> Ex. 1-11

Slide 25 - Slide