GL - chapitre 5 - 11 maart 2021

Aujourd'hui:
- Overhoren woordjes A;
- Explication l'adjectif;
- Faire les exercices 13bc et 14a;
- Décrire ton voisin / ta voisine.

Aan het einde van de les weet je hoe een bijvoeglijk naamwoord in het Frans wordt gemaakt en kan je iemand beschrijven. 
1 / 24
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Aujourd'hui:
- Overhoren woordjes A;
- Explication l'adjectif;
- Faire les exercices 13bc et 14a;
- Décrire ton voisin / ta voisine.

Aan het einde van de les weet je hoe een bijvoeglijk naamwoord in het Frans wordt gemaakt en kan je iemand beschrijven. 

Slide 1 - Slide

Qu'est-ce que vous savez déjà de l'adjectif (bijvoeglijk naamwoord)?

Slide 2 - Mind map

Quels adjectifs francais vous connaissez déjà?

Slide 3 - Mind map

L'adjectif (het bijvoeglijk naamwoord)
In het Frans past het bijvoeglijk naamwoord zich aan het zelfstandig naamwoord aan. Kijk of dit woord enkelvoud, meervoud, mannelijk of vrouwelijk is en voeg de juiste letter(s) toe aan het bijvoeglijk naamwoord. Mannelijk enkelvoud is de basisvorm.

mannelijk
vrouwelijk
enkelvoud
-
+e
meervoud
+s
+es

Slide 4 - Slide

La maison est ...
A
petit
B
petite

Slide 5 - Quiz

Pierre et Jean sont ...
A
sportif
B
sportifs

Slide 6 - Quiz

Elles sont ...
A
français
B
françaises

Slide 7 - Quiz

Le jardin est ...
A
grand
B
grande

Slide 8 - Quiz

C'est un placard ...
A
vert
B
verte
C
verts
D
vertes

Slide 9 - Quiz

Les garçons sont ...
A
grand
B
grande
C
grands
D
grandes

Slide 10 - Quiz

Il a une chaise ...
A
bleu
B
bleue
C
bleus
D
bleues

Slide 11 - Quiz

L'adjectif (het bijvoeglijk naamwoord)
Als het bijvoeglijk naamwoord in de basisvorm al op een -e eindigt, komt er voor de vrouwelijke vormen geen -e bij!
Il est drôle / Elle est drôle

Als het bijvoeglijk naamwoord in de basisvorm al op een -s eindigt, komt er voor mannelijk meervoud geen -s bij!
Il est français / Ils sont français

Slide 12 - Slide

Elle est ...
A
drôle
B
drôlee
C
drôles

Slide 13 - Quiz

Elles sont …
A
drôle
B
drôlees
C
drôles

Slide 14 - Quiz

Le vélo est ...
A
gris
B
grise
C
grises

Slide 15 - Quiz

Les vélos sont ...
A
gris
B
grise
C
grises

Slide 16 - Quiz

L'adjectif (het bijvoeglijk naamwoord)
In het Frans staat het bijvoeglijk naamwoord achter het zelfstandig naamwoord.
De rode fiets = Le vélo rouge

Alleen grand en petit komen ervoor.
De kleine tuin = Le petit jardin

Als het werkwoord être ertussen staat, is de zinsvolgorde hetzelfde als in het Nederlands. (Vble jardin est petit / la fille est petite)

Slide 17 - Slide

Vertaal: Het huis is groot.

Slide 18 - Open question

Vertaal: Mijn ouders zijn klein.

Slide 19 - Open question

Vertaal: De blauwe auto.

Slide 20 - Open question

Vertaal: Ik heb een rood bed.

Slide 21 - Open question

Au travail!
- Je krijgt 10 minuten de tijd voor de opdracht. 
- Je mag samenwerken, maar je mag ook alleen aan de slag gaan. 
- Je mag je tekstboek gebruiken en hulp vragen aan je buurman/buurvrouw. 
- We bespreken de antwoorden met elkaar. 
- Ben je al klaar? Ga dan voca B alvast leren. 

Slide 22 - Slide

Faire: 
Exercice 13b et c
Exercice 14a

En als je eerder klaar bent: 
Apprendre Voca B (ou reviser voca A)

Slide 23 - Slide

Heb je de lesdoelen behaald? ->
Ik weet hoe je een bijvoeglijk naamwoord in het Frans maakt en kan iemand beschrijven.
Oui
Non

Slide 24 - Poll