This lesson contains 11 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Nieuwe woorden
Thema 9: Technologie
Slide 1 - Slide
maken
iets nieuws doen
repareren
werkwoord
zin: Hij heeft lekkere soep gemaakt.
zin: Mijn fiets is kapot. Ik hoop dat ze hem kunnen maken
Slide 2 - Slide
moe
je wilt rusten of slapen
zin: Ik ben moe want ik heb hard gewerkt.
Slide 3 - Slide
nog
erbij; opnieuw, weer
over
tot nu
zin: Mag ik nog een appel?
zin: Nog een week, dan is het vakantie!
zin: Het heeft nog niet geregend.
Slide 4 - Slide
omhoog
naar boven
omhoog <----> omlaag
zin: We gaan met de lift omhoog naar de tiende verdieping.
Slide 5 - Slide
omlaag
naar beneden
omlaag <----> omhoog
zin: We rijden omlaag de berg af.
Slide 6 - Slide
Mijn fiets is kapot, ik moet de fiets .........
(er zijn meer goede antwoorden)
A
kopen
B
maken
C
repareren
D
huren
Slide 7 - Quiz
Gisteren was ik heel actief, want ik ging naar school en daarna voetballen. Het was leuk, maar ik ben er .............van geworden. Ik moet nu ............, ik ga naar bed.
A
rusten - moe
B
moe - rusten
C
actief - rusten
D
actief - moe
Slide 8 - Quiz
Waar lees je de betekenis: weer/opnieuw van het woord 'nog'?
A
Ik heb nog geen vakantie, ik moet nog naar school.
B
Nog meer toetsen! Ik wil het niet meer!
Slide 9 - Quiz
Vul het goede woord in:
Dit gebouw heeft twee verdiepingen. Als ik naar de bovenste verdieping wil dan moet ik met twee trappen.......
Slide 10 - Open question
De wielrenner gaat te snel .................... op de berg. Dat gaat fout!