Start Up 7 en 8

I have a ... in my neck
A
pain
B
hurt
C
paine
D
hurting
1 / 26
next
Slide 1: Quiz
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes.

Items in this lesson

I have a ... in my neck
A
pain
B
hurt
C
paine
D
hurting

Slide 1 - Quiz

wat zijn twee Engelse woorden voor bril?
A
glases and spectakles
B
glasses and spectacles
C
glasses and brillo

Slide 2 - Quiz

She uses a ...... because she cannot walk
A
rollingchair
B
wheelcheer
C
wealingchair
D
wheelchair

Slide 3 - Quiz

Schrijf het woord operatie op in het Engels

Slide 4 - Open question

Hoe zeg je tegen iemand: Word snel beter?
A
to get well
B
get well soon
C
get wel
D
i hope you get well

Slide 5 - Quiz

Weet jij twee woorden voor achternaam?

Slide 6 - Open question

Vertaal: to recover

Slide 7 - Open question

Wat betekent: What is the matter?
A
Wie is je moeder?
B
Wie zijn je maten
C
Wat zijn de matten
D
Wat is er aan de hand?

Slide 8 - Quiz

Vertaal: zonder

Slide 9 - Open question

vertaal: kleindochter
A
granddaughter
B
littledaugter
C
granddaugter
D
littledaughter

Slide 10 - Quiz

vertaal: To stay with
A
blijven
B
logeren bij
C
met elkaar
D
overblijven

Slide 11 - Quiz

Vertaal: Oom
A
aunt
B
relative
C
uncle
D
oncle

Slide 12 - Quiz

wat betekent: small?
A
klein
B
ukje
C
ieniemienie
D
smal

Slide 13 - Quiz

Vertaal: Chirurg
A
Chirurch
B
surgeon
C
cutter
D
dentist

Slide 14 - Quiz

Vertaal: verkouden zijn
A
been cold
B
to have cold
C
been sniffy
D
to have a cold

Slide 15 - Quiz

I don't want any chocolate; i'm trying ....
A
to slim
B
get hungry
C
to fell off

Slide 16 - Quiz

what is a cousin?
A
Kusje
B
neef of nicht
C
Couscous
D
broer

Slide 17 - Quiz

Vertaal: noemen
A
to put
B
to know
C
to name
D
to call

Slide 18 - Quiz

Vertaal: husband?

Slide 19 - Open question

What is a gentleman?

Slide 20 - Open question

Oh... i like it so much that we go on honeymoon!
What means honeymoon?
A
Huwelijksreis
B
lief meisje
C
honingmaan

Slide 21 - Quiz

Noem twee betekenissen van het woord: only

Slide 22 - Open question

Hoe schrijf je:
vader en moeder?
A
fater and motter
B
father and motther
C
father and mother
D
father and modher

Slide 23 - Quiz

Vertaal: relationship
A
relatie schip
B
relatie
C
schip met regio bestemming
D
relaties

Slide 24 - Quiz

I am two years ....... than my sister
A
youngher
B
younghest
C
younger
D
young

Slide 25 - Quiz

If you feel ill, you .... ...... go to a doctor
A
must go
B
may better
C
has better
D
had better

Slide 26 - Quiz