This lesson contains 40 slides, with interactive quizzes and text slides.
1. Piet zit met een colaatje in de tuin.
2. Mijn moeder doet boodschappen, daarna gaat ze naar de kapper.
3. Waarom moeten wij altijd ons huiswerk maken?
1. Peter zit met een colaatje in de tuin.
Enkelvoudige zin: een zin met 1 persoonsvorm
VB: Evelien werkt bij de bakker.
Samengestelde zin: zin met meer dan 1 persoonsvorm
VB: Evelien werkt bij de bakker, want zij bakt graag koekjes.
De hoofdzin kun je op de volgende manier herkennen:
- Onderwerp en persoonsvorm staan naast elkaar; er passen (bijna nooit) andere zinsdelen tussen.
- De persoonsvorm staat voorin de zin; het is het eerste of tweede zinsdeel.
De bijzin kun je op de volgende manier herkennen:
- Het onderwerp en de persoonsvorm staan niet naast elkaar. Je kunt er andere zinsdelen tussen zetten.
- De persoonsvorm staat vaak achter in de zin.