MW V2 25.10. Wiedeholen

Willkommen!
1 / 42
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 42 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 20 min

Items in this lesson

Willkommen!

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Fragen?  Wünsche?

Slide 3 - Slide

Programm Montag 25.10.
A2
Persoonlijke voornaamwoorden, Hilfsverben, Fragewörter
P/G2
+ werkwoorden

Wörterlisten 

Slide 4 - Slide

Hilfsverben
Persoonlijke voornaamwoorden
haben, sein, werden

Slide 5 - Slide

ich
du
er
wir
ihr
sie
sie
es
Sie
wij
jij
zij
jullie
het
hij
zij
ik
u

Slide 6 - Drag question

Persoonlijk voornaamwoorden 

  • ik          jij         hij        zij        het        wij      jullie      zij                  u
  • ich       du       er         sie       es          wir      ihr          sie              Sie 




Slide 7 - Slide

hulpwerkwoorden tegenwoordige tijd


sein


haben


werden
ich
bin
habe
werde
du
bist 
hast
wirst
er/sie/es
ist
hat
wird
wir
sind
haben
werden
ihr
seid
habt
werdet
sie/Sie
sind
haben
werden
ist ge - wese - en
hat ge - hab - t
ist ge - word - en

Slide 8 - Slide

Ariane ............... noch in der Schule.
A
ist
B
wird
C
hat
D
hast

Slide 9 - Quiz

Ihr ....... das jetzt sagen!
A
wird
B
werdet
C
habt
D
seid

Slide 10 - Quiz


.............. du morgen 10 oder 14 ?
A
wirdst
B
wirst
C
bist
D
hast

Slide 11 - Quiz

Ich warte auf Anna. Sie .......... mein Biologiebuch.
A
hatte
B
ist
C
wird
D
hat

Slide 12 - Quiz

.............. deine Eltern geschieden?
A
werden
B
sind
C
haben
D
hat

Slide 13 - Quiz

Wo .............. du deine Tasche versteckt?
A
habt
B
wirst
C
bist
D
hast

Slide 14 - Quiz

kahoot?

Slide 15 - Slide

............... du Zeit für mich?

Slide 16 - Open question

.................. du müde?

Slide 17 - Open question

Ich weiß nicht, was ich falsch gemacht ................ .

Slide 18 - Open question

Es hat geregnet. Die Straße ........ nass.

Slide 19 - Open question

Da, ................ wir wieder mal Glück gehabt.

Slide 20 - Open question

Fragewörter

Slide 21 - Slide

Wer
Wie
Woher
Wo
Wann
Warum
Wohin
waar
welke
Was
Wie
Hoe
waarvandaan
wanneer
waarom
waarheen
wat
Welke

Slide 22 - Drag question

Vertaal naar NL:
Wer bist du?
A
Hoe ben je?
B
Wie ben je?
C
Wat ben je?
D
Que?

Slide 23 - Quiz

Wanneer gebruik je "wann"?
A
als het gaat om de tijd
B
bij een voorwaarde
C
wann betekent geen wanneer
D
bij alles

Slide 24 - Quiz

wat betekent het Duitse woord "wer"?
Schrijf op in het NL.

Slide 25 - Open question

wohin = waarheen

wo = ....
A
waar
B
heen
C
hoe
D
wie

Slide 26 - Quiz

Wat beteken deze Duitse vraagwoorden in het NL? wo/wann/wohin
A
waar/als/hoe
B
waar/wanneer/hoe
C
waar/wanneer/waarheen

Slide 27 - Quiz

Zwakke werkwoorden

Slide 28 - Slide


Verbformen
ich
du
er/sie/es/man

wir
ihr
sie/Sie
stam + e
stam + st
stam + t

stam + en
stam + t
stam + en

Slide 29 - Slide

Hoe bepaal je de stam van een werkwoord?
A
Door het werkwoord in twee te delen
B
Door -en toe te voegen
C
Door -en eraf te halen
D
Door de ik-vorm te maken

Slide 30 - Quiz

Een ezelsbruggetje om de uitgangen te onthouden:
ich
du
er/sie/es/man

wir
ihr
sie/Sie
stam + e
stam + st
stam + t

stam + en
stam + t
stam + en
Wanneer je de uitgangen allemaal achter elkaar plakt, krijg je een woord:

E-ST-T-EN-T-EN
FE-E-ST-T-EN-T-EN

Slide 31 - Slide

Sleep de uitgangen naar de juiste plek
ich
du
er/sie/es/man

wir 
ihr
sie/Sie
spiel
spiel
spiel

spiel
spiel
spiel
-e
-st
-t
-en
-en
-t

Slide 32 - Drag question

wonen = wohnen
ik woon = ich _________
A
wohne
B
wohnen
C
wohnt
D
wohnst

Slide 33 - Quiz

zwemmen = schwimmen
jij zwemt = du ______________
A
schwimme
B
schwimmst
C
schwimmt
D
schwimmen

Slide 34 - Quiz

schrijven = schreiben
hij schrijft = er ______________
A
schreiben
B
schreibst
C
schreibt
D
schreibe

Slide 35 - Quiz

ich
du
er/sie/es/man

wir
ihr
sie/Sie
Sleep de werkwoorden naar de juiste plek
schrijven= schreiben
schreibe
schreibst
schreibt
schreibt
schreiben
schreiben

Slide 36 - Drag question

spelen = spielen
Er__________ gerne Fußball.

Slide 37 - Open question

houden van = lieben
Ich __________ dich!

Slide 38 - Open question

maken = machen
Wir __________ gern Musik!

Slide 39 - Open question

Wörterlisten
Kapitel 1  A-G

Slide 40 - Slide

Slide 41 - Slide

Slide 42 - Link