Domein grootheden en eenheden

Nask 2e klas
Werken met grootheden en eenheden
1 / 23
next
Slide 1: Slide
RekenenMBOStudiejaar 1

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Nask 2e klas
Werken met grootheden en eenheden

Slide 1 - Slide

Wat is een grootheid?
Een grootheid is een eigenschap die je kunt meten.
Een voorbeeld is lengte. 

Slide 2 - Slide

Wat is een eenheid?
De eenheid is de maat waarin je een grootheid meet.
De eenheid komt achter een getal te staan.

Een eenheid van lengte is bijvoorbeeld cm 

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Video

Noem een grootheid.
(wat kun je meten?)

Slide 5 - Mind map

Noem een eenheid
van lengte

Slide 6 - Mind map

Noem een eenheid van tijd

Slide 7 - Mind map

Wat is een grootheid en wat is een eenheid?
Grootheid
Eenheid
lengte
oppervlakte
seconde
kilogram
snelheid
centimeter
uur
tijd
kilometer
gewicht
hectare

Slide 8 - Drag question

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Zet de eenheden van lengte van groot (links)  
naar klein (rechts)
km
hm
dam
m
dm
cm
mm

Slide 11 - Drag question

Met welk getal moet vermenigvuldigd worden om te weten hoeveel centimeter 2 meter is?
A
10
B
20
C
100
D
1000

Slide 12 - Quiz

Hoeveel kilometer is 7000 meter?
Vul alleen een getal in.

Slide 13 - Open question

57 cm + 10 dm =
A
15,7 dm
B
57,1 cm
C
571 cm
D
10,57 dm

Slide 14 - Quiz

3 ton is...
euro
kilogram
3 000
30 000
300 000
3 000 000

Slide 15 - Drag question

Zet de eenheden van gewicht van groot (links) naar klein (rechts)
kg
mg
ton
g

Slide 16 - Drag question

Hoe laat is het op deze klok?
A
10:25
B
09:25
C
05:47
D
06:47

Slide 17 - Quiz

90 minuten =
getal
eenheid
300 minuten =
4 weken + 4 dagen =
Sleep de getallen en eenheden naar de juiste plaats.
Let op: je gebruikt niet alles.
32
26
kwartier
uur
2,5
dagen
minuten
5
6

Slide 18 - Drag question

Hoeveel minuten duurt 4 1/2 uur?
Vul alleen een getal in.

Slide 19 - Open question

Welk rijtje klopt niet van groot naar klein?
A
jaar - maand - dag - minuut
B
jaar - uur - kwartier - seconde
C
eeuw - jaar - kwartaal - minuut
D
maand - uur - kwartaal - minuut

Slide 20 - Quiz

Welk gewicht aan rozijnen is nodig voor 10 appeltaarten?
A
6 kg
B
0,6 kg
C
6000 mg
D
6000 g

Slide 21 - Quiz

Aisha heeft € 3,55 in haar portemonnee.
Zij koopt een broodje van 80 cent.
Hoeveel geld zit er nu nog in haar portemonnee?
A
B
C
D

Slide 22 - Quiz

Rekenblokken: niv 2
Grootheden en eenheden : 
Startles en paragraaf 2.1 temperatuur

Slide 23 - Slide