2hv §1.3, §2.3, start §3.3 Lezen Talent (nog niet gegeven)

Lezen
Herhaling 1.3 en 2.3 en vooruitblik 3.3.
Theorie bestuderen
Oefenen
1 / 22
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Lezen
Herhaling 1.3 en 2.3 en vooruitblik 3.3.
Theorie bestuderen
Oefenen

Slide 1 - Slide

Een tekst waarin een antwoord wordt gegeven op een feitelijke vraag (bijv. Kun je niezen als je slaapt?) noemen we een..?
A
artikel
B
betoog
C
interview
D
nieuwsbericht

Slide 2 - Quiz

Wat is het verschil tussen het onderwerp en de hoofdgedachte van een tekst?

Slide 3 - Open question


Wat is de kernzin?


Slide 4 - Open question

Noem 3 functies van een inleiding.

Slide 5 - Open question

En noem 2 functies van een slot.

Slide 6 - Open question

Welk tekstverband?
Kortom, het is goed als er een vuurwerkverbod komt.
A
concluderend
B
samenvattend
C
opsommend
D
toelichtend

Slide 7 - Quiz

§2.3 Wat is geen kenmerk van een nieuwsbericht?
A
gaat over een actuele gebeurtenis
B
heeft een driedeling (inleiding-kern-slot)
C
is een informatieve tekst
D
is neutraal geformuleerd

Slide 8 - Quiz

Wat is het tekstdoel van een betoog?
A
informeren
B
activeren
C
overtuigen
D
amuseren

Slide 9 - Quiz

Waarmee probeert de schrijver in een betoog zijn mening toe te lichten?

Slide 10 - Open question

Lezen 3.3
Instructie
opdracht 4-6 maken

Slide 11 - Slide

Betogende tekst
In een betogende tekst geeft de schrijver zijn mening. Hij wil de lezer ervan overtuigen dat zijn mening juist is. Hij doet dat door argumenten te gebruiken.
De hoofdgedachte van een betogende tekst bestaat altijd uit de mening van de schrijver, meestal gevolgd door het belangrijkste argument.
Voorbeelden van betogende teksten: een opiniërend artikel, boekbespreking of klachtenbrief.

De meeste betogende teksten bestaan uit drie delen:
• Inleiding: de schrijver noemt het onderwerp en geeft zijn mening daarover;
• Kern: de schrijver geeft argumenten voor zijn mening;
• Slot: de schrijver trekt een conclusie of vat het belangrijkste samen.


Slide 12 - Slide

Argument
 Een argument kan zowel een feit als een mening zijn:
• Ik vind Groningen een leuke stad, want je kunt er goed winkelen. (mening)
• Ik vind Rotterdam een leuke stad, want er zijn veel musea. (feit)
Of een betogende tekst de lezer overtuigt, hangt af van de argumenten. Een schrijver zal de lezer eerder overtuigen met feiten dan met een mening, want feiten kun je controleren.
Voorbeeld:
Ik ben voor een verbod om ballonnen op te laten tijdens feesten. Die ballonnen komen uiteindelijk in de natuur terecht, dieren eten ze vaak op en daar kunnen ze zelfs dood aan gaan. Bovendien is het ook behoorlijk afgezaagd om ballonnen op te laten; er kan toch wel iets feestelijkers bedacht worden!
.
Menu
Inhoud






Slide 13 - Slide

objectief en subjectief
Het doel van nieuwsberichten is om de lezer te informeren. Dat doe je vooral door feiten weer te geven.
Een feit kun je vaststellen (bijvoorbeeld met foto’s, onderzoeken of cijfers). Een feit is objectief.

Soms is nieuws gekleurd. De journalist probeert dan de mening van de lezer of de kijker te beïnvloeden
Dan is een bericht subjectief.

Slide 14 - Slide

Is hier sprake van objectieve of subjectieve informatie?

Het massaal genegeerde vuurwerkverbod heeft dit jaar veel meer slachtoffers gemaakt dan vorig jaar toen ook een verbod gold. Volgens VeiligheidNL gaat het om 773 mensen.
A
objectieve informatie
B
subjectieve informatie

Slide 15 - Quiz

Is hier sprake van objectieve of subjectieve informatie?

Volgens het Witte Huis zou de Chinese app TikTok een bedreiging vormen voor de nationale veiligheid, het buitenlandbeleid en de economie van de Verenigde Staten.
A
objectieve informatie
B
subjectieve informatie

Slide 16 - Quiz

Ik vind TikTok een leuke app, omdat de meeste gebruikers jongeren tussen de 13 en 17 jaar zijn.
Is dit een objectief of een subjectief argument?
A
objectief
B
subjectief

Slide 17 - Quiz

Ik vind TikTok een leuke app, omdat er grappige filmpjes op worden gedeeld.
Is dit een objectief of een subjectief argument?
A
objectief
B
subjectief

Slide 18 - Quiz

Noem 3 dingen waar je op kunt letten als je wil weten voor welk leespubliek een tekst is bedoeld?

Slide 19 - Open question

Hoe kan de schrijver in een betoog met een tegenargument de lezer overtuigen van zijn standpunt?

Slide 20 - Open question

Oefenen
Lees de theorie op blz. 172-174
Maak opdracht 4 en 6 
Eerst de tekst verkennend lezen zie blz. 241




Slide 21 - Slide

Slide 22 - Slide