1. Ik ben op tijd op de afgesproken plek.
2. Mijn jas hangt aan de kapstok, mijn pet is af.
3. Ik ben voorbereid op de les, omdat ik daarvoor de juiste spullen bij me heb.
4. Mijn telefoon zit in mijn kluis of in de telefoontas.
5. Ik ga rustig naar mijn plaats.
6. Ik volg de instructies van de docent.
7. Ik ga goed met mijn spullen om, ik let op de spullen van anderen en van school.
8. Ik let op mijn taalgebruik.
9. Huiswerk noteer ik in mijn agenda.
10. Ik accepteer dat er consequenties volgen, wanneer ik mij niet aan deze afspraken houd.