Iedere stad had zijn eigen munt. Maar er kwamen ook handelaren uit andere steden. Zij hadden andere munten bij zich. Daarom was er op de markt een geldwisselaar. Hij wisselde het vreemde geld om in de munten van de stad. Daar moest je wel voor betalen. De geldwisselaar onderzocht de munt: was die wel echt en was er niet stiekem een beetje zilver of goud afgevijld? Een handelaar die veel geld had verdiend, kon zijn geld bij een geldwisselaar bewaren. Geldwisselaars leenden ook geld uit. Daarvoor moest de lener dan wel extra betalen: dat heet rente.