Hij schijnt mij gelijk te zijn aan een god,
hij, als het toegelaten is [dat te zeggen], [schijnt mij]de goden te overtreffen,
die tegenover jou zittend, steeds maar weer jou
ziet en hoort
terwijl je lief lacht, hetgeen mij, ongelukkige,
alle zintuigen ontneemt: want van zodra ik jou,
Lesbia, gezien heb, blijft er mij niets van stem [meer]
over in de mond (= ik kan geen woord meer uitbrengen)