Verkeer

1 / 14
next
Slide 1: Slide
VerkeerBasisschoolGroep 7

This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes and text slide.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Wat betekent dit verkeersbord?
A
Hier is een speeltuin
B
Hier is een woonerf
C
je mag hier niet rijden

Slide 2 - Quiz


Wat voor een verkeersbord is dit?
A
Je mag hier.. bord
B
Je mag hier niet.. bord
C
Pas op bord
D
Dit is geen verkeersbord

Slide 3 - Quiz

Wat betekent dit verkeersbord?
A
Pas op, een gevaarlijk kruispunt.
B
Pas op, de weg houdt hier op.
C
Pas op, ga niet op het kruis staan.

Slide 4 - Quiz

Wat is waar over dit verkeersbord?
A
De dikke lijn heeft voorrang
B
De dunne lijn heeft voorrang

Slide 5 - Quiz

Wat moet je bij dit verkeersbord doen?
A
Je mag hier alleen nog maar achteruit.
B
Je moet hier links afslaan.
C
Je moet hier rechtdoor of rechts afslaan. Je mag hier niet naar links.

Slide 6 - Quiz

Wat is de betekenis van dit verkeersbord?
A
Hier moet ik verplicht hand in hand lopen
B
Voetpad: Je moet hier lopen
C
Hier mogen alleen ouders met hun kinderen lopen

Slide 7 - Quiz

Wat is de betekenis van dit verkeersbord?
A
Stop altijd! Je moet voorrang verlenen
B
Iedereen moet hier stoppen voor jou
C
Verboden in te rijden, je mag deze straat niet in

Slide 8 - Quiz

Wat betekent dit verkeersbord?
A
Kijk, hier is een doorgang waar jij eerst mag
B
Kijk, hier kan verkeer tegemoet komen rijden
C
Kijk, tegenligger moet op jou wachten
D
kijk, jij moet voorrang geven.

Slide 9 - Quiz


Wat betekent dit verkeersbord?
A
Kijk, hier is een oversteekplaats voor voetgangers.
B
Pas op, er kunnen kinderen oversteken.
C
Pas op, mensen rennen hier rond.

Slide 10 - Quiz

Jij hebt voorrang op het verkeer bij alle aankomende zijstraten en kruisingen.
Jij rijdt niet meer op een voorrangsweg!
Jij hebt voorrang op
verkeer van links en rechts.
Het waarschuwt je dat je voorrang moet geven aan het verkeer uit de zijstraten. 
 Je moet stoppen en voorrang geven aan al het verkeer van links en rechts.

Slide 11 - Drag question

Hoe kan je goed kijken voor het oversteken?

Slide 12 - Open question

Wie mag er voor?
A
Vera
B
Tess

Slide 13 - Quiz

Waarom mag Tess voor Vera?

Slide 14 - Open question