Zakelijke teksten: signaalwoorden en tekstverbanden

Leestijd
timer
15:00
1 / 12
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 12 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Leestijd
timer
15:00

Slide 1 - Slide

Zakelijke teksten lezen

Slide 2 - Slide

Vandaag
Na deze les:
- kun je verwijswoorden herkennen in een tekst (p. 5.5)
- kun je diverse signaalwoorden en tekstverbanden herkennen in een tekst (p. 5.5)
- kun je een feit van een mening onderscheiden in een tekst (p. 5.6)

Slide 3 - Slide

Wat zijn tekstverbanden en signaalwoorden?
Het herkennen van tekstverbanden en verwijswoorden helpt je om snel hoofd – en bijzaken uit een tekst te halen. Wanneer je een tekstverband begrijpt, wordt de strekking van een tekst duidelijk. Wat wil de tekst eigenlijk vertellen?  

Slide 4 - Slide

Wat zijn tekstverbanden en signaalwoorden?
Zinnen en alinea’s staan niet zomaar achter elkaar. Ze staan in verband met elkaar. 


Slide 5 - Slide

Zinsverbanden
Bijvoorbeeld:   
Zin 1: Het Nederlands elftal heeft in de loop der jaren veel geweldige spelers gekend.   
Zin 2: Denk bijvoorbeeld aan spelers als Marco van Basten, Ruud Gullit, Frank Rijkaard, Dennis Bergkamp en Wesley Sneijder.  

Dit noemen we een zinsverband.

Slide 6 - Slide

verbanden tussen alinea's
Alinea 1: Vroeger hadden de mensen in Middelburg nooit last van overlast door jongeren. De burgers van Middelburg krijgen echter steeds meer last van jongeren die vernielingen aanrichten.  

Alinea 2: Denk bijvoorbeeld aan het bekliederen van bushokjes, het in brand steken van prullenbakken en het gooien van eieren tegen de ramen.  

Slide 7 - Slide

signaalwoord en tekstverband
 
Hij ging naar buiten, want de zon scheen.  

signaalwoord = want
tekstverband = oorzaak of reden

Slide 8 - Slide

Verwijswoorden (paragraaf 5.5 hb)
- Woorden die verwijzen naar andere woordgroepen of zinnen die in de buurt staan of in dezelfde tekst

- Ik zou naar die winkel gaan. Dat is een echte kwaliteitszaak.
- Ga je mee naar de bioscoop? Ja, dat lijkt me leuk! 

Slide 9 - Slide

Objectief en subjectief (paragraaf 5.6 hb)
Objectief: is meetbaar, feiten. Bijvoorbeeld de dagelijkse temperatuur.

Subjectief: mening van een persoon. Bijvoorbeeld over vuurwerk.

Slide 10 - Slide

Maken
Opdracht 1 t/m 3:  signaalwoorden koppelen aan tekstverbanden


Klaar? Kijk de opdracht na met het antwoordenblad en ga dan verder met de tekst uit paragraaf 4.3, opgave 25


Slide 11 - Slide

Huiswerk
Zie SOM. 

Slide 12 - Slide