Eerste les nieuw schooljaar

Welkom!
Tekst
Mevrouw van Zitteren
1 / 30
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 1,2

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Welkom!
Tekst
Mevrouw van Zitteren

Slide 1 - Slide

Mevrouw van Zitteren

Slide 2 - Slide

Inhoud

  • Mijn regels 
  • Materialen
  • Studiewijzer en PTD
  • Huiswerk
  • Opdrachten in Magister
  • Mindmap
  • Quiz
  • Afsluiting

Slide 3 - Slide

Mijn regels
Mijn regels zijn de gewone schoolregels:
Op tijd in de les
Huiswerk in orde
Spullen bij je, geen telefoon in de klas, jas in kluisje
Luisteren tijdens de les
Goed doorwerken
Als ik iemand streng toespreek, niet lachen of reageren
Waarschuwing => Strafwerk / Verwijdering (oranje kaart halen)

Heb ik het fijn met jou?
Dan heb jij het fijn met mij !
Tekst
Tekst
Tekst
En dan hebben we tijd genoeg voor een leuk quizje of filmpje!

Slide 4 - Slide

Nederlands en Leesvaardigheid:

Altijd meenemen: leesboek, flexboek Nieuw Nederlands, a3-lijnenschrift, pen, laptop

Studiewijzer en PTD
Huiswerk
Opdrachten en portfolio in Magister 

Slide 5 - Slide

En nu over jou!
Middenin schrijf je je naam.    
Bij de takken staat: hobby's, talenten, ontwikkelpunten, leesinteresse, gezin(nen), droom.               Bij de uiteinden: jouw antwoorden

Slide 6 - Slide

Welkom bij Nederlands!
Quiz!

Slide 7 - Slide


Vraag 1: Wat voor een soort tekst is dit?

A
gedicht
B
gebruiksaanwijzing
C
krantenartikel
D
voorleesboek

Slide 8 - Quiz

Vraag 2: Een uitdrukking

Zo gezond als een ...
A
vis
B
hond
C
kip
D
pauw

Slide 9 - Quiz

Vraag 3: spelling

Welk woord is GOED geschreven?
A
interresant
B
portomonnee
C
encyclopedie
D
onmiddelijk

Slide 10 - Quiz

Vraag 4: woordenschat
Hoe noem je een ander woord met (bijna) dezelfde betekenis?

A
gezegde
B
synoniem
C
alinea
D
afbeelding

Slide 11 - Quiz

Vraag 5: lezen
Uit welke boekenserie komt deze illustratie?
A
Hugo
B
Het leven van een loser
C
Niek de Groot
D
Dagboek van een muts

Slide 12 - Quiz

Vraag 6: uitdrukking Wat betekent:
Je ziet er
bedrukt uit?
A
dat je er verdrietig uitziet
B
dat je er moe uitziet
C
dat het lijkt of je onder het kopieerapparaat lag
D
dat je er goed uitziet

Slide 13 - Quiz

Vraag 7: grammatica
In welke zin staan precies drie werkwoorden?
A
De vliegen vliegen achter vliegen aan.
B
De reiziger zal met de trein gaan reizen.
C
In de mediatheek staan veel computers.
D
Misschien moeten wij verhuizen.

Slide 14 - Quiz

Vraag 8: gesprekken
Hoe noem je
wat iemand ergens van vindt?
A
interview
B
doorvragen
C
feit
D
mening

Slide 15 - Quiz

Slide 16 - Video

Vraag 9: grammatica
Over welke woordsoorten
ging dit liedje?
A
zelfstandige naamwoorden en lidwoorden
B
werkwoorden
C
persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden
D
voorzetsels

Slide 17 - Quiz

Vraag 10 .Zet de zin in de verleden tijd:
"Ik haast me naar het werk."

Slide 18 - Open question

Vraag 11: Zet de zin in de verleden tijd:
Zij gaat naar Rotterdam.

Slide 19 - Open question

Vraag 12: een uitdrukking
Hoge bomen vangen veel .....
A
regen
B
vogels
C
water
D
wind

Slide 20 - Quiz

Vraag 13: spelling
Welk woord is GOED geschreven?
A
pannekoek
B
daarintegen
C
gedachtegang
D
aggressief

Slide 21 - Quiz

Vraag 14: grammatica
Hoe noem je het woord in hoofdletters?
WAAROM vind jij Nederlands leuk?
A
zelfstandig naamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
vragend voornaamwoord
D
persoonlijk voornaamwoord

Slide 22 - Quiz

Vraag 15: woordenschat
Wat is een synoniem voor "realistisch"?
A
vreemd
B
echt
C
sterk
D
anders

Slide 23 - Quiz

Vraag 16: lezen
Wat is geen tekstdoel?
A
overtuigen
B
informeren
C
amuseren
D
reageren

Slide 24 - Quiz

Vraag 17: grammatica
Wat is geen wederkerend voornaamwoord?
A
me
B
haar
C
je
D
zich

Slide 25 - Quiz

Vraag 18: spelling
Welk voltooid deelwoord is correct?
Ik heb de wijzigingen ......
A
verwerkt
B
verwerkd
C
gewerkt
D
verwerkdt

Slide 26 - Quiz

Vraag 19: woordenschat
Wat is een ander woord voor "kosteloos"?
A
eenvoudig
B
gratis
C
snel
D
zonder

Slide 27 - Quiz

Vraag 20: grammatica
Wat is dit voor een soort woord?
De auto rijdt SNEL.
A
bijvoeglijk naamwoord
B
bijwoord
C
zelfstandig naamwoord
D
bezittelijk voornaamwoord

Slide 28 - Quiz

Huiswerk
Meenemen volgende les:
- leesboek
- lesboek
- schrift
- laptop (opgeladen)

Slide 29 - Slide

                       Afsluiting
Zijn er nog
vragen/opmerkingen?

Slide 30 - Slide