Grieks: aanwijzende voornaamwoorden

• Grieks
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 3

Aanwijzende voornaamwoorden

In deze les herhaal je:

- 3 verschillende aanwijzende voornaamwoorden

- de rijtjes van deze aanw. vnw.

- het verschil tussen deze aanw. vnw.

Aanwijzende voornaamwoorden

NL: 2 aanwijzende voornaamwoorden:

-  dit en deze (dichtbij) 

- dat en die (ver weg)

Grieks: 3 aanwijzende voornaamwoorden:

- ὁδε, ἡδε, τοδε: deze en dit (hier bij mij) / het volgende

- οὑτος, αὑτη, τουτο: deze/die en dit/dat (daar bij jou )

- ἐκεινος, ἐκεινη, ἐκεινο: die en dat (daar ver weg )

Plaatsing

bijvoeglijk:

ὅδε ὁ ἀνήρ / ὁ ἀνὴρ ὅδε deze man

αὕτη ἡ στρατιά / ἡ στρατιὰ αὕτη dat leger

ἐκεῖνο τὸ ἔργον / τὸ ἔργον ἐκεῖνο dat werk (daar)

zelfstandig:

Τὸν φίλον ζητῶ· οὗτος δ᾽ οὐ πάρεστιν. Ik zoek mijn vriend; maar die/hij is niet aanwezig.

Wat is de passende vorm van het aanwijzend voornaamwoord?
του ὑψηλου οὐρανου

1. τουτο
2. τουτον
3. τουτου
4. ταυτης

Wat is de passende vorm van het aanwijzend voornaamwoord?
το ἰσχυρον σωμα

1. ἐκεινο
2. ἐκεινα
3. ἐκεινος
4. ἐκεινον

Wat is de passende vorm van het aanwijzend voornaamwoord?
τῳ σοφῳ δολῳ

1. τονδε
2. τῳδε
3. τοδε
4. τουδε

Wat is de passende vorm van het aanwijzend voornaamwoord?
ταις καθαραις ἐσθησιν

1. ταυτα
2. ταυταις
3. ταυτας
4. ταυτῃ

Wat is de passende vorm van het aanwijzend voornaamwoord?
τον μεγαν ποδα

1. τουτον
2. ταυτην
3. τουτο
4. οὑτος

Wat is de passende vorm van het aanwijzend voornaamwoord?
ἡ αἰσχρα δικη

1. ταυτα
2. τουτο
3. αὑται
4. αὑτη

Wat is de passende vorm van het aanwijzend voornaamwoord?
της μεγαλης σοφιας

1. ταισδε
2. τασδε
3. τησδε
4. τῃδε

Wat is de passende vorm van het aanwijzend voornaamwoord?
τα φιλα τεκνα

1. ἐκεινη
2. ἐκεινα
3. ἐκεινο
4. ἐκεινην

κορην

πατρος

δορυ

ἐργα

γυναιξιν

πραγματι

ποδας

τουτῳ

τοδε

ἐκεινου

τουτους

ἐκεινα

ταυτην

ταισδε

τῃ ψυχῃ ταυτῃ

1. de ziel zelf
2. die ziel
3. deze ziel (hier)
4. dezelfde ziel

ἡ παρθενος αὐτη

1. dat meisje
2. hetzelfde meisje
3. dit meisje hier
4. het meisje zelf

αὑται αἱ νησοι

1. de eilanden zelf
2. dezelfde eilanden
3. die eilanden
4. deze eilanden hier

ἡ αὐτη δοξα

1. dezelfde roem
2. de roem zelf
3. die roem
4. deze roem

ταυτην την παρθενον

1. dat meisje
2. hetzelfde meisje
3. dit meisje
4. het meisje zelf

ὁδε τουτο ἐλεγεν

1. hij zei deze dingen
2. hij heeft dit gezegd
3. hij wou dit zeggen
4. hij (hier) zei dit

τουτῳ ταδε λεγει

1. dit zegt deze
2. deze zei dat
3. tegen hem zegt hij het volgende
4. tegen hem zei hij dat

αὑτη ταυτα ἐλεγεν

1. zij zei dat
2. zij zei het volgende
3. dezelfde zei het volgende
4. zij zelf zei dat