20220207 VEZO320AH niveau 3 leerjaar 2 spelling 1v3

Nederlands
VEZO320AH
07 februari 2022
1 / 27
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Nederlands
VEZO320AH
07 februari 2022

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Planning
  1. TOETS 1: LEZEN: 28-10 en 25-11.
  2. TOETS 2: STIJL: 16 december 2021 en 20 januari 2022.
  3. TOETS 3: SPELLING: 04 april 2022
  4. TOETS 4: WERKWOORDSPELLING: juni 2022


Slide 3 - Slide

Terugblik op 30-01:
  • Betekenissen

Slide 4 - Slide

Wat zijn gezegdes?
Een vaste groep woorden die samen 
één betekenis hebben. 
Ze staan in een zin.

Voorbeelden: 
met hart en ziel, 
een open deur, 
een vrolijke frans

 

Slide 5 - Slide

Wat zijn spreekwoorden? 
Korte, krachtige uitspraken.
Het is een hele zin.

Voorbeelden:
Na regen komt zonneschijn,
Boontje komt om zijn loontje
Oost west, thuis best

 

Slide 6 - Slide

Beeldspraak 2F
Kies de juiste betekenis van het spreekwoord/de uitdrukking.

Voorbeeld:
Jullie gaan als een speer.

Slide 7 - Slide

Wat is letterlijk taalgebruik?
  • Letterlijk taalgebruik ->
    Wat er staat, is wat je bedoelt.

  • 'Ik draag een zwarte broek' 



Slide 8 - Slide

Wat is figuurlijk taalgebruik?

  • Figuurlijk taalgebruik ->
    Er staat iets anders dan wat je bedoelt

  • 'Ik heb veel zwart geld'.

Slide 9 - Slide

Lesdoelen 07-02
  • Spelling 1 van 3: Aaneenschrijven

Slide 10 - Slide

VIA HANDBOEK pagina  56-58
2.6 Samenstellingen
2.6.1 Koppelteken
2.6.2 Tussenletters

Slide 11 - Slide

aaneenschrijven
De algemene regel voor het aaneenschrijven van woorden is: samengestelde woorden schrijf je zoveel mogelijk aan elkaar, zolang dat geen lees- of uitspraakproblemen met zich meebrengt.
Het is dus: kettingzaagolie, tandenborstelhouder, politieauto.

Slide 12 - Slide


 Wanneer samenstellingen wel tot (lees)problemen leiden, bijvoorbeeld bij twee botsende klinkers, plaatsen we een koppelteken: mee-eter, radio-omroep, contra-aanval. 

Slide 13 - Slide

tussenklanken
De tussen -s, hoofdregel:
In samenstellingen wordt een -s geschreven, wanneer deze ook wordt uitgesproken. Dus: stationsplein, moederskindje en scheepswrak.

Slide 14 - Slide

De tussen -e of -en,hoofdregel:
De tussen -en wordt geschreven wanneer het eerste woord van de samenstelling een zelfstandig naamwoord is dat alleen een meervoud heeft op -en.
Het is dus: kippenei, want het meervoud van kip is alleen kippen. Maar het is aspergesoep en gedaanteverwisseling, want het meervoud van asperge is asperges, terwijl het meervoud van gedaante zowel gedaanten als gedaantes kan zijn.

Slide 15 - Slide

let op uitzonderingen!
1.Woorden die verwijzen naar een unieke persoon of zaak: zonnestraal, maneschijn en Koninginnedag.
2. In bijvoeglijke naamwoorden waarvan het eerste deel alleen maar wordt gebruikt als versterking van het bijvoeglijke tweede deel: apetrots, boordevol, reuzeleuk en beregoed.
3. Woorden van het type ‘dier+plant’ vallen vanaf 2005 onder de hoofdregel en krijgen een tussen-n: eendenkroos, rattenkruid en paardenbloem.

Slide 16 - Slide

4. Het eerste deel van het woord is een zelfstandig naamwoord zonder meervoud: rijstepap en roggebrood.
5. Woorden die historisch gezien wel een samenstelling zijn, maar die niet meer als zodanig worden herkend (we noemen dit versteende samenstellingen: ruggespraak en elleboog).
6. Het eerste deel van het woord is een zelfstandig woord met alleen een meervoud op -s: aspergekweker, etagewoning.
7. Het eerste deel van het woord is een bijvoeglijk naamwoord: hogeschool, blindedarm.

Slide 17 - Slide

Zelfwerktijd: Betekenissen
Studiemeter > 
Lesmateriaal > 
ViaStarttaal Online > 
2F >  
Spelling > 
oefening 1 - 3
 
                                                                                                           
  
                          
              








timer
15:00

Slide 18 - Slide

dorp + straat
A
dorpsstraat
B
dorp straat
C
dorpstraat
D
dorpestraat

Slide 19 - Quiz

zon + wende
A
zonewende
B
zonnenwende
C
zonnewende
D
zonswende

Slide 20 - Quiz

hond + koekje
A
hondekoekje
B
hondenkoekje
C
hondkoekje
D
hondskoekje

Slide 21 - Quiz

oxidatie + proces
A
oxidatie proces
B
oxidatieenproces
C
oxidatie-proces
D
oxidatieproces

Slide 22 - Quiz

hard+ lopen
A
hard lopen
B
hardelopen
C
hardlopen
D
hard-lopen

Slide 23 - Quiz

stage + lopen
A
stagelopen
B
stageslopen
C
stage lopen
D
stage-lopen

Slide 24 - Quiz

er over na denken
A
er over nadenken
B
erover nadenken
C
erover na denken
D
er overna denken

Slide 25 - Quiz

de eind score aan passen
A
de eindscore aan passen
B
de eindscoreaanpassen
C
de eind score aanpassen
D
de eindscore aanpassen

Slide 26 - Quiz

Terugblik
  • Spelling 1 van 3: Aaneenschrijven

Slide 27 - Slide