Poëziekenmerken

Poëziekenmerken - (p. 188-194)
1 / 31
next
Slide 1: Slide
NederlandsSecundair onderwijs

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 120 min

Items in this lesson

Poëziekenmerken - (p. 188-194)

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Video

Waaraan denk jij bij 'poëzie'?

Slide 3 - Mind map

DOELSTELLINGEN
Je kent de kenmerken van poëzie.
- vormelijke kenmerken
- poëtische kenmerken 
(rijm, beeldspraak)

Slide 4 - Slide

Opdracht 1 + 2a - p. 188
  1. Lees de vragen bij oefening 1.
  2. Bekijk het filmpje aandachtig.
  3. Beantwoord vraag 1 a - g en vraag 2a.

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Video

Opdracht 1 + 2a - p. 188
Beantwoord vraag 1 a - g en vraag 2a.
timer
5:00

Slide 7 - Slide

Opdracht 2b - p. 188
Lees het gedicht zonder beelden. 

Welke kenmerken vind je terug? 

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

strofen en verzen
Gedichten zijn opgebouwd uit versregels.

Versregels komen niet altijd overeen met zinnen. 
Een zin in een gedicht kan korter of langer zijn dan een versregel. Soms loopt de zin door in de volgende versregel. Zo’n oversprong is een enjambement.

Strofe = een geheel van versregels tussen twee witregels

Slide 10 - Slide

eindrijm

opdracht 2 d+e, p. 189
timer
2:00

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Klinkers van woorden die dicht bij elkaar staan, komen overeen. = assonantie of klinkerrijm

Twee woorden die dicht bij elkaar staan, beginnen met dezelfde medeklinker(s). =  alliteratie of medeklinkerrijm

 

Slide 15 - Slide

Opdracht 3, p. 190
timer
5:00

Slide 16 - Slide

beeldspraak
personificatie
metafoor
vergelijking

Slide 17 - Slide

Opdracht 4, p. 190
timer
5:00

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

Een regel in een gedicht heet een ...
A
strofe
B
alinea
C
vers
D
zin

Slide 20 - Quiz

Welk rijm herken je?
- Het machtige monument
- De gekke gokker

A
eindrijm
B
assonantie
C
alliteratie
D
binnenrijm

Slide 21 - Quiz

Welke beeldspraak herken je?
Inzichten zijn als spijkers, hoe vaker je erop slaat, hoe dieper ze doordringen.
A
metafoor
B
vergelijking
C
personificatie

Slide 22 - Quiz

Welke beeldspraak herken je?
Je kamer is een stort!
A
metafoor
B
vergelijking
C
personificatie

Slide 23 - Quiz

Een alinea in een gedicht heet een ...
A
strofe
B
vers
C
regel
D
rijmschema

Slide 24 - Quiz

Welk rijm herken je?
Licht trilt

A
eindrijm
B
assonantie
C
alliteratie
D
binnenrijm

Slide 25 - Quiz

Welk rijm herken je?
Ben je thuis
in je huis?

A
eindrijm
B
assonantie
C
alliteratie
D
binnenrijm

Slide 26 - Quiz

Welk rijm herken je?
O krinkelende winkelende waterding
A
eindrijm
B
assonantie
C
alliteratie
D
binnenrijm

Slide 27 - Quiz

Welke beeldspraak herken je?
De wind fluistert m'n naam.
A
metafoor
B
vergelijking
C
personificatie

Slide 28 - Quiz

De oversprong van een zin van de ene in een andere vers heet een ...
A
strofe
B
alinea
C
enjambement
D
fragment

Slide 29 - Quiz

Welk rijmschema herken je?
Door het raam klom hij naar binnen.
Eigenzinnig! En niet bang.
Zeiden alle andere spinnen:
Kijk, daar gaat hij met zijn drang!
A
AABB
B
ABAB
C
ABBA
D
BABA

Slide 30 - Quiz

Opdracht 5, p. 191-192
timer
5:00

Slide 31 - Slide