This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Nederlands
Herhaling
Bouwstenen 01 t/m 08
Wat weet jij nog?
Slide 1 - Slide
Inhoud van de les
-Alle hoofdstukken worden kort behandeld door middel van quizvragen.
Slide 2 - Slide
Welke van deze vier tekstsoorten is een voorbeeld van een instructieve tekst? (01)
A
Column
B
Nieuwsbericht
C
Recept
D
Reclametekst
Slide 3 - Quiz
Stel, je bent in gesprek met de eigenaar van een zonnebankstudio en je stelt de volgende vraag. 'Het is toch helemaal niet goed voor je huid om onder de zonnebank te gaan? Wat voor soort vraag is dit? (01)
A
Open vraag
B
Gesloten vraag
C
Controlevraag
D
Suggestieve vraag
Slide 4 - Quiz
Lees de twee stellingen. A) Het onderwerp beschrijft in één zin waar een tekst over gaat. B) De hoofdgedachte vind je meestal in de titel, inleiding of het slot. (02)
A
A is waar
B
B is waar
C
A en B zijn waar
D
A en B zijn niet waar
Slide 5 - Quiz
Wat is de hoofdgedachte van een betoog? (02)
A
De argumenten van de schrijver
B
Het standpunt van de schrijver.
C
De mening van de schrijver en zijn belangrijkste argument
D
De mening van de schrijver.
Slide 6 - Quiz
Bekijk de tekst. Wie beschrijft de hoofdgedachte van de tekst? Rens: Teleportatie Rolf: TU Delft bewijst: teleportatie mogelijk (02)
A
Rens
B
Rolf
Slide 7 - Quiz
Welke functie heeft de inleiding?
Verbind elke voorbeeldzin met de functie van een inleiding. (03)
Aandacht trekken van de lezer
Onderwerp introduceren
Informatie geven over de opbouw
Kennen jullie dat experiment waarin je een paar Mentos-snoepjes in een fles cola laat vallen?
Je leest eerst over de geschiedenis van chocola, dan over de cacaoboom en tot slot over de productie van chocola.
Dit werkstuk gaat over moestuinen.
Slide 8 - Drag question
Bekijk de tekst. Is het de inleiding, de kern of het slot van de tekst?(03)
A
inleiding
B
kern
C
slot
Slide 9 - Quiz
Wat betekent ongeveer het tegenovergestelde? (03)
ongeconcentreerd
minimaal
Vast
Zelf doen
uitgeblust
focussen
optimaal
Flexibel
Uitbesteden
Vitaal
Slide 10 - Drag question
Welk signaalwoord past bij een doel - middelverband? (04)
A
zodat
B
daarnaast
C
doordat
D
omdat
Slide 11 - Quiz
Ik heb heel hard gefietst, .... ik heb toch de trein gemist. Welk signaalwoord moet je hier invullen? (04)
Slide 12 - Open question
Welk verband geeft het woordje 'maar' aan? (04)
A
tijd
B
oorzaak-gevolg
C
reden
D
tegenstelling
Slide 13 - Quiz
Als baas ben je ondergeschikt aan je werknemers. Ondergeschikt: goed of fout gebruikt? (05)
A
Goed
B
Fout
Slide 14 - Quiz
Ik heb de toets relatief goed gemaakt: ik had alle antwoorden fout! Relatief: goed of fout gebruikt? (05)
A
Fout
B
Goed
Slide 15 - Quiz
Hoofdzaken
Bijzaken
Anekdotes
Voorbeelden
Grapjes
Onderwerp
Belangrijkste informatie
Slide 16 - Drag question
Wat heb je als je alle hoofdzaken in één zin samenvat? (05)
A
Een samenvatting van bijzaken
B
De hoofdgedachte
C
Het onderwerp
Slide 17 - Quiz
Bekijk het krantenbericht. Lees de zin 'De schelpen zijn wat kleiner, maar ze zijn goed gevuld'. Hoofdzaak of bijzaak? (05)
Krantenbericht
A
Een hoofdzaak
B
Een bijzaak
Slide 18 - Quiz
Een drogreden is een argument dat... (06)
A
informatie bevat die niet waar is.
B
geen goede onderbouwing is voor het standpunt.
Slide 19 - Quiz
Een argument waarin je aanvoert dat iets nodig is, omdat het altijd zo gegaan is, noem je een ... (06)
A
verkeerd autoriteitsargument
B
beroep op traditie
C
een persoonlijke aanval
D
generalisatie
Slide 20 - Quiz
Zo formuleren dat anderen je niet tegen durven te spreken, noem je (06)
A
een persoonlijke aanval
B
verkeerde vergelijking
C
ontduiken van de bewijslast
D
beroep op traditie
Slide 21 - Quiz
Op basis van weinig gegevens een conclusie trekken, noem je een (06)
A
verkeerde vergelijking
B
generalisatie
C
verkeerd autoriteitsargument
Slide 22 - Quiz
Welke drogreden is dit? 'Getrouwde mensen leven langer, dus je kunt maar beter trouwen.' (06)
A
cirkelredenering
B
generalisatie
C
onjuiste oorzaak-gevolgrelatie
D
ontduiken van de bewijslast
Slide 23 - Quiz
Lees de instructie voor het kweken van tomaten. De tekst is een voorbeeld van een ... (06)
Tekst
A
betrouwbare tekst
B
onbetrouwbare tekst
Slide 24 - Quiz
Bekijk de tekst nogmaals. De tekst zou waardevoller worden als er argumenten/afbeeldingen bij geplaatst worden. (07)
Tekst
A
argumenten
B
afbeeldingen
Slide 25 - Quiz
Lees het fragment. Wat is de hoofdgedachte van de eerste alinea? (08)
Tekst
A
De wolf is door drie verschillende mensen in de gemeente gespot.
B
Deze week is in Twente een wolf gezien.
C
De wolf komt uit Duitsland.
Slide 26 - Quiz
Lees het fragment nogmaals. Wat is de hoofdgedachte van de tweede alinea? (08)
A
De wolf staat bekend als levensgevaarlijk en bloeddorstig.
B
Het zijn vooral kleine, zwakke dieren die ten prooi vallen aan de wilde viervoeter.