9.4 Ziek

1 / 52
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 2

This lesson contains 52 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Wat weet je nog van 9.3?
Herhaling

Slide 2 - Slide

Binnenste laag
Middelste laag
Buitenste laag
Lederhuid
Opperhuid
Onderhuids bindweefsel

Slide 3 - Drag question

Deze laag verschilfert en maakt pigment aan
De laag isoleert en dient als stootkussen
Hier bevinden zich de bloedvaten en zweetklieren
Opperhuid
Lederhuid
Onderhuids bindweefsel

Slide 4 - Drag question

Huidlagen 1 en 2 bij elkaar
Kiemlaag
Opperhuid
Onderhuids bindweefsel
Lederhuid
Hoornlaag

Slide 5 - Drag question

Heeft deze persoon
het warm of koud?
A
Warm
B
Koud

Slide 6 - Quiz

Welke hoort er niet tussen?
A
Ik krijg kippenvel
B
Spieren gaan trillen
C
Bloedvaten vernauwen
D
Ik ga zweten

Slide 7 - Quiz

Waar beschermt pigment tegen?
A
Vuil
B
Ziekteverwekkers
C
Harde stoten
D
Zonlicht

Slide 8 - Quiz

Wat is kanker?
A
Een tumor
B
Een goedaardige tumor
C
Een kwaadaardige tumor
D
Een gezwel

Slide 9 - Quiz

Wat houdt uitzaaiing van kanker in?
A
Dat er cellen vanuit een gezwel met de bloedbaan naar elders in je lichaam gaan
B
Dat je een kwaadaardige tumor hebt
C
Dat je ziek geworden bent
D
Dat de kanker niet op één plek zit maar overal

Slide 10 - Quiz

Door vuil en bacteriën kan een wondje gaan ....
A
ontsteken
B
genezen
C
opzwellen

Slide 11 - Quiz

Wat zijn de stappen van het genezen van een wondje
A
Wondje->vernauwing bloedvat-> bloedplaatjes knappen open-> propvorming->vorming fibrine draden
B
Wondje->vernauwing bloedvat-> propvorming->bloedplaatjes knappen open-> vorming fibrine draden
C
Wondje->vorming fibrine draden->vernauwing bloedvat-> propvorming->bloedplaatjes knappen open
D
Wondje->vorming fibrine draden->vernauwing bloedvat-> propvorming->bloedplaatjes knappen open

Slide 12 - Quiz

Slide 13 - Video

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Video

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide

Wat zijn voorbeelden van ziekteverwekkers?
A
Virussen, schimmels en infecties
B
Bacteriën, schimmels en virussen
C
Koorts, virussen en infecties
D
Schimmels, Bacteriën en koorts

Slide 21 - Quiz

Slide 22 - Slide

Welke cellen beschermen je tegen ziektes?
A
Rode bloedcellen
B
Huidcellen
C
Witte bloedcellen
D
Gewone cellen

Slide 23 - Quiz

Welke cellen eten ziektekiemen op als je ziek bent?
A
Antistof-cellen
B
Vreetcellen
C
Rode bloedcellen
D
Witte bloedcellen

Slide 24 - Quiz

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Slide

Opdracht: Zet het in de juiste volgorde
1
2
3
4
Er komt een ziekteverwekkers in je lichaam 
De ziekteverwekker vermeerdert zich en je wordt ziek
De antistofcellen schakelen de ziekteverwekker uit en je wordt weer beter
De witte bloedcellen gaan antistoffen tegen de ziekteverwekker maken 

Slide 27 - Drag question

Slide 28 - Slide

Slide 29 - Slide


Wat is géén functie van koorts?
A
Je bloed gaat sneller stromen
B
Je voert afvalstoffen en ziekteverwekkers sneller af
C
Je maakt sneller antistoffen
D
De ziekteverwekkers gaan sneller dood

Slide 30 - Quiz

Slide 31 - Slide

Slide 32 - Slide

Slide 33 - Slide

Waar bevinden antigenen zich?
A
Buitenkant van cellen of virussen
B
Binnenkant van cellen of virussen
C
Binnenkant van virussen
D
Buitenkant van cellen

Slide 34 - Quiz

Slide 35 - Slide

Slide 36 - Slide

Allergie
Immuun
Antistoffen
Infectie
Ziekteverwekker
Virus, bacterie of schimmel
beschermd tegen infectieziekten
Ziekteverwekkers die binnen het lichaam zijn en gaan vermenigvuldigen
Overgevoeligheid voor bepaalde stoffen
Maakt ziekteverwekker onschadelijk

Slide 37 - Drag question

Slide 38 - Video

Wat zit er in een vaccinatie?
A
Vreetcellen
B
Antistof-cellen
C
Inactieve ziektekiem
D
Actieve ziektekiem

Slide 39 - Quiz

Slide 40 - Slide

Slide 41 - Slide

Slide 42 - Slide

Slide 43 - Slide

Slide 44 - Slide

Slide 45 - Slide

Slide 46 - Slide

Elk jaar worden in Nederland organen getransplanteerd.
Wanneer heeft zo’n operatie de meeste kans op succes?
A
Als de antigenen van de donor overeenkomen met de antigenen van de ontvanger.
B
Als de antigenen van de donor overeenkomen met de antistoffen van de ontvanger.
C
Als de antistoffen van de donor overeenkomen met de antigenen van de ontvanger.
D
Als de antistoffen van de donor overeenkomen met de antistoffen van de ontvanger.

Slide 47 - Quiz

Wat zou jij invullen wanneer je 18 bent op de vraag: Wil je donor worden?
Ja
Nee
Misschien
Weet ik niet

Slide 48 - Poll

Wat heb je deze les geleerd?
9.4 Ziek

Slide 49 - Mind map

Slide 50 - Slide

Ik vond deze les....
😒🙁😐🙂😃

Slide 51 - Poll

Slide 52 - Slide