21-22 DT Begrippen/Kennistoets H5-6

 
Begrippen/Kennistoets H5 + H6
1 / 48
next
Slide 1: Slide
GeschiedenisMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

This lesson contains 48 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

 
Begrippen/Kennistoets H5 + H6

Slide 1 - Slide

Let op:


Door... 
Op de bron te klikken wordt deze vergroot!

Slide 2 - Slide

Veel succes!



Neem je tijd en doe je best!

Slide 3 - Slide

Wat is dekolonisatie?
A
Onafhankelijk worden van kolonies
B
Kolonies veroveren
C
Kolonies ontwikkelen zich
D
Vorm van imperialisme

Slide 4 - Quiz

Het Westblok stond onder de invloedssfeer van ...
A
Amerika
B
Sovjet-Unie
C
China
D
geen van bovenstaande antwoorden

Slide 5 - Quiz

West Berlijn was onderdeel van de...
A
DDR
B
BRD
C
Sovjetunie
D
Verenigde Staten

Slide 6 - Quiz

Wie organiseert de Blokkade van Berlijn?
A
Verenigde Staten
B
Sovjetunie
C
De geallieerden
D
Warschaupact

Slide 7 - Quiz

Tijdens de Koude oorlog word Europa gescheiden door een grens tussen de communistische en kapitalistische wereld. Hoe heet deze grens?

Slide 8 - Open question

Vrijemarkteconomie is een onderdeel van ?
A
Kapitalisme
B
Communisme
C
Democratie
D
Dictatuur

Slide 9 - Quiz

Wat is de naam van de financiële hulp die de Verenigde Staten aan Europa gaf voor de wederopbouw na WOII?

Slide 10 - Open question

Wat heeft niets met de Koude Oorlog te maken?
A
Aanpassingspolitiek
B
Containmentpolitiek
C
ideologische tegenstelling
D
Invloedsferen

Slide 11 - Quiz

Nederland, West Duitland, Frankrijk en België waren satellietstaten van de VS
A
juist
B
onjuist

Slide 12 - Quiz

De Berlijnse Muur werd gebouwd in?
A
1945
B
1946
C
1961
D
1989

Slide 13 - Quiz

Tijdens de Koude Oorlog werd de NAVO opgericht. De Sovjetunie richtte daarna ook een militair bondgenootschap op. Wat is de naam van dit bondgenootschap?

Slide 14 - Open question

Welke van de volgende beweringen is juist?
A
Ook Oost-Europa kreeg de Marshall hulp aangeboden, maar de Sovjet-Unie verbood dat..
B
Door de Marshallhulp werd West-Europa net zo welvarend als Oost-Europa.
C
Door de Marshallhulp wonnen de Franse communisten in 1947 de verkiezingen.
D
Marshallhulp is een idee van de Russische leider Gorbatsjov

Slide 15 - Quiz

Wie was president van de Sovjet Unie ten tijde van de Cubacrisis
A
Poetin
B
Chroesjtsjov
C
Gorbatsjov
D
Stalin

Slide 16 - Quiz

Wie van de onderstaande presidenten was als laatste president van de Verenigde Staten?
A
Roosevelt
B
Kennedy
C
Reagan
D
Truman

Slide 17 - Quiz

Wat was een overeenkomst tussen de Hongaarse opstand en de Praagse lente?
A
burgers willen meer vrijheid
B
beide leiden tot de val van het communisme
C
Sovjet-Unie zat achter deze volksopstand
D
Sovjet-Unie geeft uiteindelijk meer vrijheid

Slide 18 - Quiz

Na de Cubacrisis
A
dreigde een nieuwe atoomoorlog.
B
kwam er enige ontspanning.
C
kreeg alleen de Sovjetunie zijn zin.
D
werd Cuba weer kapitalistisch.

Slide 19 - Quiz

Wat is containment?
A
Tegenhouden van uitbreiding van kapitalisme
B
Vastzetten van communisten in Amerika
C
Tegenhouden van uitbreiding van communisme
D
Vastzetten van kapitalisten in Sovjet-Unie

Slide 20 - Quiz

Gorbatsjov kwam in de jaren 80 met 2 grote veranderingen. Perestrojka en ?

Slide 21 - Open question

Wat diende als belangrijkste onderdeel van de 'afschrikking' tijdens de Koude Oorlog?
A
kernwapens
B
containment
C
spionage
D
de Praagse lente

Slide 22 - Quiz

Na de Koude Oorlog was voor de Verenigde Staten het communisme niet meer de grootste vijand.

Wat was volgens de Verenigde Staten de 'nieuwe vijand'?
A
het kapitalisme
B
het liberalisme
C
het socialisme
D
het terrorisme

Slide 23 - Quiz

Wat verstaan we onder de Duitse eenwording?
A
Dat Hitler Duitssprekende volkeren aan zijn rijk toevoegd
B
Dat Duitsland in 1870 een land werd
C
Dat de DDR en BRD samen weer 1 land werden
D
de opbouw van het grote Duitse rijk in de periode van WOII

Slide 24 - Quiz

De wederopbouw was in de volgende periode
A
1945-1955
B
1919-1929
C
1940-1945
D
1991-1995

Slide 25 - Quiz

Soekarno was:
A
de leider van de nationalisten in Indonesië
B
een Molukse generaal van het KNIL in Ned-Indië
C
een nationalistische Vietnamese vrijheidsstrijder
D
een Japanse generaal tijdens de bezetting van Ned-Indië

Slide 26 - Quiz

In 1949 werd de soevereiniteitsoverdracht getekend, wat is dit?
A
Nederland werd soeverein vorst in Indonesië
B
Nederland en Indonesië bereikte een akkoord over een gezamenlijk bestuur.
C
Het overdragen van de hoogste macht
D
het stoppen van de oorlog

Slide 27 - Quiz

Wat zijn de politionele acties?
A
Acties van Nederland om te voorkomen dat Indonesië onafhankelijk werd.
B
Acties van Japan een nieuwe poging te doen om Nederlands-Indië in te nemen.
C
Acties van Indonesiers om te voorkomen dat zij onafhankelijk werden.
D
de strijd tussen Japan, Nederland en Indonesiers om de macht in Nederlands Indie

Slide 28 - Quiz

Een consumptiemaatschappij is een maatschappij
A
waarin iedereen veel voedsel consumeert.
B
waarin bonnen worden uitgedeeld zodat iedereen kan consumeren.
C
waarin iedereen evenveel bezit heeft.
D
waarin het hebben van veel bezittingen aanzien geeft en luxe producten steeds vaker voorkomen.

Slide 29 - Quiz

Waardoor werd de amerikanisering mogelijk?
A
door de verzuiling
B
door de opkomst van de massamedia
C
door de tweede feministische golf
D
door het onderwijs

Slide 30 - Quiz

Welke stelling(en) zijn juist?
1. in de 2e feministische golf draaide het om vrouwen kiesrecht.
2. na de 2e feministische golf gingen meer vrouwen werken
A
beide zijn juist
B
1. juist 2. onjuist
C
1. onjuist 2. juist
D
beide onjuist

Slide 31 - Quiz

Hoe wordt de 'democratisering' van de jaren ' 60 het beste omschreven?
A
Het land wordt democratischer
B
Steeds meer mensen hebben macht
C
Het volk heeft steeds meer te zeggen, meer inspraak
D
Steeds meer landen zijn een democratie

Slide 32 - Quiz

Wat is ontzuiling?
A
groepen gaan zich emanciperen
B
de groep wordt minder belangrijk
C
mensen worden lid van een zuil
D
het individu wil bij een groep horen

Slide 33 - Quiz

Wat wordt er bedoeld met:
SOCIAAL-CULTURELE VERANDERINGEN
A
veranderingen in de welvaart
B
veranderingen in de godsdienst
C
veranderingen in hoe mensen leven en denken
D
veranderingen in de politiek

Slide 34 - Quiz

"De pluriformiteit steeg in Nederland"
Dit betekent dat ...............
A
iedereen in een land gelijk aan elkaar is
B
iedereen steeds meer zijn eigen keuzes ging maken
C
het een land is met verschillende culturen, geloven & gewoontes
D
de welvaart steeg

Slide 35 - Quiz

De gastarbeiders die vanaf 1960 naar Nederland kwamen...
A
waren politieke vluchtelingen
B
waren veelal op verzoek van Nederland gekomen
C
kwamen voornamelijk uit de Arabische wereld
D
kwamen voornamelijk hooggeschoold werk doen

Slide 36 - Quiz

Steeds minder geloofden en de macht van de Kerk werd minder groot. Een ander woord voor deze ontkerkelijking is?

Slide 37 - Open question

Wat is het poldermodel?
A
Het droogleggen van meer landbouwgrond
B
Het voeren van overleg tussen coalitie en oppositie
C
Het voeren van overleg tussen overheid, werkgevers en werknemers
D
Het realiseren van polders in de randstad voor meer werkgelegenheid

Slide 38 - Quiz

Wat is het populisme?
A
Stroming die streeft naar eigen identiteit
B
Stroming waarbij de politicus opkomt voor een kleine groep rijke burgers
C
een politieke stroming die zich keert tegen de multiculturele samenleving
D
Stroming die inspeelt op de gevoelens van (een deel van) het volk. Ze roepen wat het volk graag wil horen

Slide 39 - Quiz

Wat is een referendum?
A
volksstemming
B
volksbestuur
C
een voorbeeld van populisme
D
een overlegeconomie

Slide 40 - Quiz

De EGKS is een...
A
economische samenwerking
B
politieke samenwerking
C
een militaire samenwerking
D
culturele samenwerking

Slide 41 - Quiz

Voor welke instelling kiezen wij als Europese burgers de volksvertegenwoordigers?
A
Europese raad
B
Europese commissie
C
Europees parlement
D
Raad van ministers

Slide 42 - Quiz

Welke instelling van de E.U. is verantwoordelijk voor het dagelijks bestuur?

Slide 43 - Open question

In welk jaar vond 9/11 plaats? (de aanslag op de Twin Towers)
A
1983
B
1991
C
2001
D
2014

Slide 44 - Quiz

Wat bedoelen we met amerikanisering?
A
de steun van de VS tijdens Koude oorlog
B
dat grote immigratie van mensen naar de VS
C
het steeds meer overnemen van de Amerikaanse cultuur
D
het bestrijden van het communisme door de VS

Slide 45 - Quiz

Wat is een verzorgingsstaat?
A
Een land waarin de regering zorgt voor mensen die ziek, gehandicapt, oud of werkloos zijn.
B
Een land waar met behulp van het poldermodel mensen worden verzorgt
C
Een regering die streeft naar volledige gelijkheid van de burgers
D
Een staat die zorgt voor goede snelwegen, bruggen, spoorlijnen, zodat de handel kan groeien.

Slide 46 - Quiz

Waar zagen we na de Koude oorlog vooral een opleving van het nationalisme?
A
West Europa
B
Oost Europa
C
de Verenigde Staten
D
de Arabische wereld

Slide 47 - Quiz

Als je klaar bent, kijk dan alle vragen nog even na en lever dan je toets in

Slide 48 - Slide