Opwarmen dagprogramma maken

• Pedagogisch werk
• MBO
• Studiejaar 2

Wat we nog/al weten: dagprogramma

1. Wat doet een pedagogisch medewerker tijdens een wenperiode?

1. Die neemt het kind van de ouder over en zwaait deze uit
2. Die laat het kind de hele dag met zijn knuffel rondlopen als het daar behoefte aan heeft
3. Die laat het kind wat voor de eerste keer komt een hele dag spelen
4. Die negeert het kind wat gaat huilen als ouders weggaan, anders gaat het altijd huilen als ouders weggaan

2. Wat kan een pedagogisch medewerker doen om een kind veiligheid en structuur te geven op de groep?
De pedagogisch medewerker ...

1. ... laat de kinderen de hele dag vrij spelen en laat ze zelf komen om te eten/drinken
2. ... verandert de groep elke week zodat het uitdagend is voor de kinderen
3. ... werkt met pictogrammen
4. ... kijkt naar de kinderen waar zij behoefte aan hebben en plant daarom heen de dag

3. Wat bepaalt een dagprogramma in de BSO?

1. De inbreng van de kinderen (kinderparticipatie)
2. De overgangsrituelen
3. De stamgroep
4. Indeling van de ruimte

4. Wat hoort er bij overgangsritueel?

1. Begroeten
2. Afscheid nemen
3. Een handpop, liedje zingen
4. Wennen

5. Waarom wordt er gebruik gemaakt van pictogrammen in de kinderopvang?

1. Om te ondersteunen bij een overgangsritueel
2. Als houvast voor BSO-kinderen
3. Als houvast voor pedagogisch medewerkers
4. Voor de kinderen in de babygroep

6. Is een dagprogramma in elke groep hetzelfde?

1. Ja, want het geeft structuur en houvast voor kinderen, ouders en pedagogisch medewerkers
2. Nee, want elke dag is anders
3. Nee, want elke groep is anders
4. Nee, de grote lijnen zijn wel hetzelfde maar elke groep en elke dag is anders

7. Waarom is er een wenprocedure in de kinderopvang?

1. Het is verplicht volgens de wet kinderopvang
2. Het is goed voor de kinderen die al in de groep zitten om te wennen aan nieuwe kinderen
3. Het zorgt voor een beter dagprogramma als er regelmatig nieuwe kinderen komen wennen
4. Het is fijn voor de stagiaires en groepshulpen om zo de kinderen beter te leren kennen

8. Welke omschrijving past bij een dagprogramma in de kinderopvang?

1. Het heeft geen structuur en is elke dag anders
2. Het bestaat uit vaste momenten en heeft een goede balans tussen verschillende activiteiten
3. Kinderen hebben de mogelijkheid om de hele dag zelf te bepalen wat ze willen doen
4. De pedagogisch medewerker heeft alleen een observerende en begeleidende rol

9. Hoe kun jij kansen zien en benutten tijdens het (dag) programma om de kinderen te stimuleren in hun ontwikkeling?

1. Door elke dag dezelfde materialen aan te bieden
2. Door te observeren en te reageren als je iets ziet wat leerzaam kan zijn
3. Door een strak programma te maken waarbij elke minuut van de dag vast ligt
4. Door moeilijkere materialen aan te bieden

10. Hoe kun jij normen en waarden overdragen tijdens een (dag) programma?

1. Ik weet niet eens wat normen en waarden zijn
2. Ik gebruik de interactievaardigheid “respect voor de autonomie”
3. Ik geef zelf het goede voorbeeld in de dingen die ik doe en zeg
4. Ik laat de kinderen vrij in wat ze willen doen

11. Wat staat er in een jaarprogramma?

1. Het rooster per week
2. Wanneer de vakanties zijn
3. Alle activiteiten die een bepaalde groep in dat jaar gaat doen
4. De verjaardagen van de kinderen

12. Waar moet je op letten bij het opstellen van een activiteitenprogramma?

1. Dat je varieert in het soort activiteiten
2. Dat je ervoor zorgt dat het zo goedkoop mogelijk is
3. Dat je rekening houdt met kinderen die minder actief zijn
4. Dat je voldoende aandacht besteed aan sport

13. Wat is kenmerkend voor een georganiseerde activiteit?

1. De kinderen bepalen zelf de inhoud van de activiteit
2. De kinderen bepalen zelf het verloop van de activiteit
3. Er is een vooraf bepaald doel en resultaat
4. Er is geen vooraf bepaald doel

14. Wat is een kenmerk van vrij spel?

1. De pedagogisch medewerker heeft een sturende rol
2. De pedagogisch medewerker blijft meestal op de achtergrond
3. De kinderen krijgen vooraf te horen wat de inhoud is van de activiteit
4. De kinderen krijgen vooraf te horen wat het verloop wordt van de activiteit

15. Wat is het nadeel wanneer je als pedagogisch medewerker meespeelt in het vrij spel?

1. De kinderen worden beperkt in het zelf experimenteren en ontdekken
2. Je weet als pedagogisch medewerker niet wat er gebeurt tijdens het vrij spel
3. De kinderen worden niet gestimuleerd om zelf de activiteit te starten
4. Het is als pedagogisch medewerker moeilijker om een band op te bouwen met de kinderen

16. Waarom is buiten spelen, naast het krijgen van meer beweging, belangrijk voor de ontwikkeling van kinderen?

1. Ze leren om gevaar op te zoeken
2. Ze leren meer over temperatuurverschillen
3. Er zijn meer gevarieerde spelmogelijkheden waardoor ze nieuwe ontdekkingen kunnen doen
4. Ze leren beter samenwerken

17. Wat wordt bedoeld met thematisch werken?

1. Er wordt een themadag georganiseerd voor de pedagogisch medewerkers
2. Er wordt een onderwerp op verschillende manieren behandeld gedurende een langere tijd
3. Er worden diverse themabijeenkomsten georganiseerd voor ouders
4. Kinderen mogen zelf de thema’s bedenken die ingevuld en uitgevoerd worden

18. Wat gebruik je wanneer je een grotere activiteit gaat organiseren?

1. Een stappenplan
2. Een activiteitenprogramma
3. Een draaiboek
4. Een evaluatie

19. Wat is procesevaluatie?

1. Het uiteindelijke resultaat
2. De tijdsplanning, werkwijze, materiaalkeuze en samenwerking
3. Het coördineren van de activiteit
4. Het begeleiden van een activiteit

20. Waarvoor gebruik je een draaiboek?

1. Voor de introductie van een activiteit
2. Om de behoefte van kinderen te bepalen
3. Om het budget te bepalen
4. Om te weten wat er moet gebeuren en wie wat doet