TL 2 - §2.4 pt 1

• Aardrijkskunde
• Middelbare school
• vmbo t, mavo, havo
• Leerjaar 2

Urbanisatie in Nederland

Wat ga je leren?

• Wat is een agglomeratie, stadsregio en stedelijk gebied?
• Waarom is het Groene Hart belangrijk voor de Randstad?
• Waar staan de vier grootste steden van Nederland om bekend?

Wat ga je nu eerst doen?

1. Pak je tekstboek, ga naar bladzijde 40.
2. Lees de tekst bij het kopje: Een grote stad in Nederland is niet zo groot.
3. Bekijk ook bron 26.

Ben je al klaar? Maak alvast opdracht 1 van je werkboek (blz. 50).

Je hebt net gelezen over de volgende drie begrippen. Combineer de begrippen met de goede omschrijving.

Steden zijn aan elkaar vastgegroeid.

Steden die dichtbij elkaar liggen werken met elkaar samen.

Steden groeien aan dorpen in de buurt vast.

Stadsregio

Stedelijk gebied

Agglomeratie

Randstad

Het grootste stedelijk gebied van Nederland, met 7 miljoen inwoners!

Welke steden liggen in de Randstad?

1. Amsterdam, Den Haag, Rotterdam en Eindhoven
2. Amsterdam, Den Haag, Eindhoven en Nijmegen
3. Amsterdam, Utrecht, Haarlem en Zwolle
4. Amsterdam, Utrecht, Den Haag en Rotterdam

Vanuit deze stad wordt ons land bestuurd. De regering zit hier.

Vanuit deze stad gaan spoorlijnen naar alle delen van het land.

Hier komen de meeste toeristen.

Deze stad heeft een grote haven.

Amsterdam

Den Haag

Rotterdam

Utrecht

Groene Hart

- Landbouw

- Recreatie

Haaglanden

Den Haag werkt samen met de omliggende gemeenten. Samen regelen ze bijvoorbeeld het openbaar vervoer.

Haaglanden is een ...

1. Stadsregio
2. Agglomeratie
3. Wereldstad
4. Primate city

De Randstad is een ...

1. Agglomeratie
2. Wereldstad
3. Primate city
4. Stedelijk gebied

Herhaling vorige weken.

Veel mensen verhuizen naar de Randstad. Er is sprake van:

1. Urbanisatie
2. Suburbanisatie
3. Segregatie
4. Stadsplanning

Welke woorden passen in de volgende zin?

Den Haag en Rotterdam zijn goed met elkaar
verbonden door middel van .. a ... Ze vormen
daardoor een ..b...

1. a = suburbs b = wereldstad
2. a = suburbs b = stedelijk netwerk
3. a = infrastructuur b = wereldstad
4. a = infrastructuur b = stedelijk netwerk

Nu bezig met:

Opdracht 1, 2 en 3 op bladzijde 50 van je werkboek.