b4 De iris en de ooglens MAX

BS 4: De iris en de ooglens
1 / 14
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvmbo g, t, mavoLeerjaar 4

This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

BS 4: De iris en de ooglens

Slide 1 - Slide

Leerdoelen
* Je kunt beschrijven hoe de pupilreflex de grootte van de pupil 
   regelt.

* Je kunt beschrijven hoe op het netvlies een scherp beeld 
   ontstaat

Slide 2 - Slide

Je ogen passen zich voortdurend aan: de ene keer kijk je naar iets dichtbij en een andere keer kijk je naar iets ver weg.

Ook heb je je hersenen nodig om iets goed te kunnen zien: hier wordt de informatie verwerkt.

Slide 3 - Slide

De pupilreflex
Door de pupilreflex wordt het netvlies beschermd tegen te fel licht. De spiertjes in de iris trekken samen, waardoor de pupil kleiner of groter wordt.






Slide 4 - Slide

De pupilreflex
Het groter en kleiner worden van de pupil noemen we de pupilreflex
Rondom de pupil lopen kringspieren: als die zich samentrekken wordt de pupil kleiner 
(veel licht)

Van de pupil naar de buitenkant van de iris lopen straalsgewijze spieren of lengtespieren: als die zich samentrekken wordt de pupil groter. (weinig licht)


Slide 5 - Slide

Veraf zien
Om veraf scherp te kunnen zien moet de lens zo plat mogelijk zijn. 
Als de kringspieren ontspannen duwt het glasachtig lichaam van binnenuit tegen de kringspier, waardoor de lensbandjes uitrekken en de lens platter wordt. 
Zo kun je dingen in de verte scherp zien.

Slide 6 - Slide

Dichtbij zien
Als de kringspieren samentrekken wordt de opening kleiner en de lensbandjes verslappen.
De lens wordt daardoor minder uitgerekt en dus boller.
Daardoor kun je een voorwerp dat dichtbij is scherp zien.

Slide 7 - Slide

Accommoderen
Accommoderen is het aanpassen van de bolling van de ooglens.
De lens past zich voortdurend aan zodat je het ene moment dichtbij scherp kan zien (bolle lens) en het andere moment veraf (platte lens)
Door te accommoderen wordt bij elke afstand een scherp beeld gevormd op het netvlies.

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Video

De pupil wordt ...... bij weinig licht
A
kleiner
B
groter

Slide 10 - Quiz

De lens van ons ook in een ....... lens
A
holle
B
bolle
C
platte
D
ronde

Slide 11 - Quiz

Wat gebeurt er met lichtstralen wanneer ze door de bolle lens gaan?
A
Ze buigen naar elkaar toe
B
Ze buigen van elkaar af
C
Ze blijven netjes rechtdoor gaan
D
Ze worden geabsorbeerd

Slide 12 - Quiz

Een lens kan boller of platter worden. Hoe kan een lens boller of platter worden?
A
Door straalsgewijs lopende spiertjes aan te spannen
B
Door de pupil te vergroten/verkleinen
C
Door kringspieren om de lens aan te spannen

Slide 13 - Quiz

Hoe noem je het constant veranderen van de sterkte van de ooglens?
A
scherpstellen
B
samentrekken
C
accommoderen
D
zoomen

Slide 14 - Quiz