SPREEKLES: Waar woon jij?

1 / 37
next
Slide 1: Slide
NT2Secundair onderwijs

This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

1. KIJK naar het fragment. (6.1***)
RONDE 1:
  1. Wat zie je?

RONDE 2:
  1. BEANTWOORD de vragen.

Slide 2 - Slide

Kennen Nina en meneer Blok elkaar?
A
ja
B
nee

Slide 3 - Quiz

Waar woont Nina?
A
in Soest
B
in Aalter
C
in Amersfoort
D
in Amerssoest

Slide 4 - Quiz

Woont meneers Blok in een stad?
A
ja
B
nee

Slide 5 - Quiz

Woont Nina dicht bij het centrum?
A
ja
B
nee

Slide 6 - Quiz

2. DUID aan.
  1. LUISTER naar de leerkracht.
  2. DUID de juiste foto aan.

Slide 7 - Slide

3. Hoe vaak hoor je het woord?
woon

straat

stad

Slide 8 - Slide

4. WAT is dicht bij / ver van de school?

Slide 9 - Slide

4. WAT is dicht bij / ver van de school?
Leerling 1: Ik woon dicht bij de kerk.
Leerling 2. Hij woont dicht bij de kerk, ik woon dicht bij de supermarkt.
Leerling 3: Hij woont dicht bij de kerk, hij woont dicht bij de supermarkt, ik woon dicht bij de ...

Slide 10 - Slide

5. Balspel 
Heb je een groot huis?
Heb je klein huis?
Heb je een nieuw huis?
Heb je een oud huis?
Is jouw straat druk?
Is jouw woonplaats rustig?
Woon jij dicht bij een moskee?
Woon jij ver van het station?

Slide 11 - Slide

6. Wat is een stad / dorp?

Slide 12 - Slide

7. Wat hoort bij elkaar?
klein                             het dorp
oud                               groot
het huis                      de flat
ver                                 nieuw
de kerk                        dichtbij
de stad                        de moskee

Slide 13 - Slide

8. Wat zeg je?

Slide 14 - Slide

8. Wat zeg je?

Slide 15 - Slide

8. Wat zeg je?

Slide 16 - Slide

8. Wat zeg je?

Slide 17 - Slide

8. Wat zeg je?

Slide 18 - Slide

9. Vraag en antwoord
Waar woon jij?
Heb je een groot of een klein huis?
Heb je een nieuw of een oud huis?
Woon je in een huis of een flat?
In welke stad / welk dorp woon jij?
Woon jij dicht bij of ver van het station?

Slide 19 - Slide

1. KIJK naar het fragment. (6.2**)
RONDE 1:
  1. Wat zie je?

RONDE 2:
  1. BEANTWOORD de vragen.

Slide 20 - Slide

Daan woont in een ...
A
flat
B
kerk
C
huis
D
studio

Slide 21 - Quiz

Hoeveel kamers heeft het huis?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 22 - Quiz

Waarom komt de oom van Daan met de trap?
A
Hij wil niet.
B
De lift is kapot.
C
Er is geen lift.

Slide 23 - Quiz

Welke kleur heeft de keuken?
A
rood
B
wit
C
geel
D
oranje

Slide 24 - Quiz

13. Wat hoor je? Fluisterspel

Slide 25 - Slide

11. VOER de instructie uit.
  1. OMCIRKEL de douche.
  2. ONDERSTREEP het bad.
  3. KLEUR de keuken blauw.
  4. ZET een kruisje in de zolder.
  5. MARKEER het bed.
  6. DOORSTREEP de slaapkamers.

Slide 26 - Slide

12. BEANTWOORD de vragen.
  1. Welke kamers zijn er op de eerste verdieping?
  2. Welke kamers zijn er op de tweede verdieping?
  3. Hoeveel kamers zijn er op de derde verdieping?
  4. Hoeveel trappen heeft dit huis?
  5. Wat vind je van dit huis? 

Slide 27 - Slide

13. Wat zeg je?

Slide 28 - Slide

13. Wat zeg je?

Slide 29 - Slide

13. Wat zeg je?

Slide 30 - Slide

13. Wat zeg je?

Slide 31 - Slide

13. Wat zeg je?

Slide 32 - Slide

14. LUISTER en antwoord.
Weet je het antwoord niet?
KIJK naar de tekst op de vorige slide.

Slide 33 - Slide

15. MAAK een goede zin.

Slide 34 - Slide

Slide 35 - Slide

Slide 36 - Slide

16. BESCHRIJF jouw droomhuis.
- Is het een oud of een nieuw huis / appartement?
- Is het een groot of een klein huis / appartement?
- Hoeveel slaapkamers zijn er?
- Is er een tuin of een balkon?
- Hoe ziet de keuken er uit?
- Hoe ziet de badkamer er uit?
- Is er een zolder, een berging ...?

Slide 37 - Slide