5.3 Belasting op shoppen? (deel 1)

5.3 Belasting op shoppen? (deel 1)
Pagina 138
Meneer mr. B.J.M. Horsch

timer
2:00
1 / 18
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo k, g, t, mavoLeerjaar 2

This lesson contains 18 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

5.3 Belasting op shoppen? (deel 1)
Pagina 138
Meneer mr. B.J.M. Horsch

timer
2:00

Slide 1 - Slide

Planning
  1. Leerdoelen
  2. Korte herhaling stof voor vakantie
  3. Uitleg
  4. Oefenen
  5. Nakijken
  6. Terugblik leerdoelen

Slide 2 - Slide

Leerdoelen
Na afloop van deze les ken/kan ik ...
  1. ... de consumentenprijs berekenen

Slide 3 - Slide

Terugblik vorige les (3)
Meneer Horsch verkoopt skippyballen. Hij koopt een skippybal in voor € 3. Hij wil 40% winst maken op de inkoopprijs. Hij verkoopt 30 skippyballen in een week.
  • a) Bereken de verkoopprijs per skippybal
  • b) Bereken de omzet in een week
  1. Brutowinstopslag = 40: 100 x € 3 = € 1,20. Verkoopprijs = € 3 + € 1,20 =        € 4,20
  2. Omzet = 30 x € 4,20 = € 126

timer
5:00

Slide 4 - Slide

Btw (1)

Slide 5 - Slide

Btw (2)
  • Btw betaal je over de aankoop van goederen of diensten
  • Btw = omzetbelasting
  • Er zijn drie btw-tarieven: 0%, 9% en 21%
  • 9%: basisbehoeften, 21%: overige behoeften
  • Waarom betalen we btw?
  • Btw is een indirecte belasting (jij betaalt belasting aan de winkelier, die het vervolgens aan de overheid betaalt = indirect)

Slide 6 - Slide

Oefenen
  1. Afmaken opdrachten 37, 38, 40 t/m 44 pagina 138 en 139
  2. Klaar? Vraag om oefenopdracht SO 5.1 + 5.2 bij docent
timer
15:00

Slide 7 - Slide

Vraag 37
  • btw = belasting over de toegevoegde waarde

Slide 8 - Slide

Vraag 38
  • a juist
  • b juist  
  • c onjuist
  • d onjuist 

Slide 9 - Slide

Vraag 40
  • Je maaltijd bestaat uit levensmiddelen (groente, vlees, enz.) en daar hoort het lage btw-tarief bij.

Slide 10 - Slide

Vraag 41
  • a) brood: 6%
  • b) fiets: 21%
  • c) groente: 6%
  • d) tablet: 21% 

Slide 11 - Slide

Vraag 42
  • De btw betaal je indirect (via een tussenstap) aan de overheid: jij betaalt de btw aan de winkelier of webshop; die geeft het bedrag weer door aan de overheid.

Slide 12 - Slide

Vraag 43
  • De btw die de winkelier van zijn klanten ontvangt, geeft hij door aan de Belastingdienst.

Slide 13 - Slide

Vraag 44
  • De prijs zonder btw blijft hetzelfde. Er zit alleen minder btw op, maar die is niet voor de winkelier, maar voor de overheid.

Slide 14 - Slide

Consumentenprijs
  • Consumentenprijs = verkoopprijs + btw
  • Stel de verkoopprijs van een broek is € 20. De btw bedraagt 21%. Hoeveel bedraagt de consumentenprijs?
  • btw = 21/100 * € 20 = € 4,20
  • Consumentenprijs = € 20 + € 4,20 = € 24,20
  • Wat is het verschil tussen verkoopprijs en consumentenprijs?

Slide 15 - Slide

Wat hebben we geleerd? 

Slide 16 - Slide

Leerdoelen
Na afloop van deze les ken/kan ik ...
  1. ... de verkoopprijs berekenen
  2. ... de omzet berekenen

Slide 17 - Slide

Verkoopprijs en omzet
Meneer Horsch verkoopt USB-sticks. Hij koopt een USB-stick in voor € 4. Hij wil 20% winst maken op de inkoopprijs. Hij verkoopt 40 USB-sticks in een week.
  • a) Bereken de verkoopprijs per USB-stick
  • b) Bereken de omzet in een week
  1. Brutowinstopslag = 20: 100 x € 4 = € 0,80. Verkoopprijs = € 4 + € 0,80 = € 4,80
  2. Omzet = 40 x € 4,80 = € 192 

Slide 18 - Slide