Verbos del presente en contexto
1 / 12
Lesson duration is: 30 minItems in this lesson
Slide 1 - Slide
Wat betekenen deze werkwoorden?
Llamarse - Vivir - Trabajar - Compartir
Llamarse - Vivir - Trabajar - Compartir
Slide 2 - Open question
Wat betekenen deze werkwoorden?
Ser - Hablar - Tener - Ver
Ser - Hablar - Tener - Ver
Slide 3 - Mind map
Leer
Cocinar
Tocar
Estudiar
Lezen
Koken
Studeren
Spelen/aanraken
Slide 4 - Drag question
Slide 5 - Video
Slide 6 - Video
Hoe zeg je in het Spaans...
Jij heet, hij heet
Jij heet, hij heet
Slide 7 - Open question
Vertaal:
We wonen in Madrid
Jullie werken in Barcelona
We wonen in Madrid
Jullie werken in Barcelona
Slide 8 - Open question
Vertaal:
Hablo todas las noches con mi amiga.
Hablo todas las noches con mi amiga.
Slide 9 - Open question
¿Lees todas las noches?
o
¿Ves televisión todas las noches?
o
¿Ves televisión todas las noches?
Slide 10 - Open question
El primer día de la semana
De eerste dag van de week
De eerste dag van de week
¡El fin de semana!
Het weekend!Hoy
Vandaag
Vandaag
Lunes
Martes
Miércoles
Jueves
Viernes
Sábado
Domingo
Maandag
Dinsdag
Woensdag
Donderdag
Vrijdag
Zaterdag
Zondag
Slide 11 - Drag question
Hobbies: ¿Qué prefieres hacer?
"Doen"
Leer libros
Ver Netflix
Salir con amigos
Practicar un deporte
¡Cocinar mucho!
Hacer rutinas de belleza. Maquillaje (make-up), etc.
Ser creativo o artístico
Descansar
