V4b 9 March 2021

Welcome back! Please go to lessonup.app and log in :-)
1 / 17
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 5,6

This lesson contains 17 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Welcome back! Please go to lessonup.app and log in :-)

Slide 1 - Slide

Today
- Few remarks on the listening test

- Reading strategies exam texts

- Reading exercises


Slide 2 - Slide

Leesvaardigheden
* Welke leesvaardigheden moet je hebben? 
1. Relevante informatie vinden
2. Hoofdgedachte herkennen
3. Betekenis snappen
4. Tekstrelaties zien
5. Opvattingen auteur en experts herkennen
6. Kunnen omgaan met gatenteksten
7. Kunnen omgaan met signaalwoorden

Slide 3 - Slide

Relevante informatie vinden
Er worden regelmatig vragen gesteld naar informatie die gewoon in de tekst staat. Je moet deze informatie kunnen vinden!
Je kijkt bijvoorbeeld goed naar de kopjes. Op de plaats waar de gezochte informatie waarschijnlijk staat, ga je nog eens nauwkeurig lezen.
Soms staat in de vraag al aangegeven waar je de gezochte informatie kunt vinden, in alinea 10 bijvoorbeeld. Je hoeft dan uiteraard alleen alinea 10 te lezen.

Slide 4 - Slide

Hoofdgedachte herkennen
De hoofdgedachte is de belangrijkste 'gedachte' van de tekst. Soms wordt gevraagd naar de belangrijkste gedachte van de gehele tekst, maar je krijgt ook veel vragen over de hoofdgedachte van een deel van de tekst (van één alinea bijvoorbeeld).
Om die hoofdgedachte te vinden kun je kijken naar de titel en naar de eerste en laatste zin van de (eerste) alinea (daar staat vaak belangrijke informatie in).  

Slide 5 - Slide

Hoofdgedachte herkennen
Wat wil de auteur nou zeggen met deze tekst?

Voorbeeldvraag: 
Which of the following is true according to paragraph 3?
→ vaak meerkeuze

Slide 6 - Slide

Tekstrelaties    👨‍❤️‍👨

De tekst die je op je eindexamen voor je zal krijgen bestaat uit verschillende tekstdelen. Deze tekstdelen staan in een bepaalde relatie tot elkaar. Zo kan er in een deel een voorbeeld gegeven worden, van iets wat in een ander deel staat. Of wordt er een conclusie gegeven.
Je moet aan kunnen geven wat de relatie tussen de tekstdelen is.

🕵️‍♀️ Bestudeer de signaalwoorden, die kunnen je enorm helpen!




  • Verwijzing. 
  • Oorzaak - gevolg. 
  • Stelling - argument.
  • Algemene uitspraak - toelichting. 

Er zijn er nog veel meer. 

Voorbeeldvraag: 
How does paragraph 5 relate to paragraph 4?

Slide 7 - Slide

Gatenteksten 
Op het examen krijg je een aantal gatenteksten.
Pak dit als volgt aan:
  1. Lees de zinnen voor en na het 'gat'.
  2. Bedenk nu zelf wat er zou kunnen staan.
  3. Kies het antwoord dat het dichtst bij het jouwe in de buurt komt.
  4. Controleer of het antwoord logisch in de tekst past.



Heb je geen idee wat het goede antwoord moet zijn dan kun je het beste eerst de ‘onzin-antwoorden’ wegstrepen. Dat maakt het overzichtelijker.

Slide 8 - Slide

Signaalwoorden 🕵️‍♀️
Signaalwoorden geven aan hoe zinnen of gedeelten met elkaar zijn verbonden.

Het is belangrijk deze te (her)kennen (tekstrelaties en gatenteksten).

Lijst staat op itslearning!

Slide 9 - Slide

Leesstrategieën
Wat is een leesstrategie? = hoe je een tekst leest.

- oriënterend lezen
- globaal lezen
- zoekend lezen
- intensief lezen

Slide 10 - Slide

Leesstrategieën
How do you know which one to use?  

Lees eerst de vraag, bepaal wat voor soort informatie je nodig hebt en waar in de tekst je het kunt vinden. 


Slide 11 - Slide

 Leesstrategieën
Orienterend: bekijken en voorspellen
Globaal: vlot doorlezen, begrijpen, onderwerp vastzetten
Zoekend: bekijken en vinden, als een woordzoeker
Intensief: alles goed lezen, de volledige tekst begrijpen/kunnen gebruiken

Slide 12 - Slide



Bedoeld om een eerste indruk te krijgen
Lay-out: chat, krantenartikel, menu, boodschappenlijst etc.
Eerste indruk: titel, tussenkopjes, plaatjes
Verwachtingen: waar gaat het over, wat weet je al?

(Dit doe je altijd van te voren)


Je leest de tekst snel door om erachter te komen waar deze over gaat.
Maak je niet druk om moeilijke woorden.
Probeer de grote lijnen te snappen, de details doen er (nog) niet toe.
 Kijk naar opvallende stukjes 
Lees van iedere alinea de eerste en de laatste zin. 
Je gebruikt skimmen bij vragen die gaan over de hele tekst, je zoekt naar aanwijzingen voor het antwoord. 
Globaal lezen/skimmen
Oriënterend lezen

Slide 13 - Slide




Scannen: zoeken naar bepaalde informatie, bijvoorbeeld in welk jaar iets gebeurde of hoeveel iets kost. De rest van de tekst hoef je dan niet te lezen.



Intensief lezen: de hele tekst regel voor regel doorlezen.

Intensief lezen
Zoekend lezen

Slide 14 - Slide

Tekstdoelen
Waarom schrijven ze dit eigenlijk?

  • Je spreekt van amuseren als een tekst de lezers wil vermaken. 
  • Als een tekst de lezers iets wil vertellen, spreek je van een informatieve tekst of van informeren
  • Een tekst heeft als doel overtuigen als de schrijver wil dat de lezer de mening van de schrijver overneemt.
  • Als het doel activeren is, probeert de schrijver de lezers wel of niet iets te laten doen. 

Voorbeelden: 

Amuseren (to amuse) zoals bij roman, strip, kort verhaal, mop, column
Informeren (to inform) zoals bij gebruiksaanwijzing, instructie, studieboek, folder, recept
nieuwsbericht, geboortekaartje
Overtuigen (to convince) zoals bij ingezonden brief, sommige columns
Activeren (to activate) zoals bij reclamefolder, advertentie, uitnodiging, affiche

Slide 15 - Slide

Homework 
Homework for tomorrow:
Text 1 & 2: read the texts and answer the questions
(all available on itslearning)

Also: let me know on the Google Form which book you've chosen if you haven't done so already :)
https://tinyurl.com/na66pvxv

Slide 16 - Slide

Thank you!
Bye!

Slide 17 - Slide