m2 h3 woordenschat

Voorvoegsel
Bij sommige woorden kun je een stukje voor het woord toevoegen; een voorvoegsel.
De betekenis van het woord verandert door een voorvoegsel.

Voorbeelden van voorvoegsels: her- : herexamen
                                                                    in- : informeel
                                                                    on- : onjuist

Een voorvoegsel heeft vaak wel een betekenis: on-  = niet; her- = opnieuw

Door te kijken naar een voorvoegsel kun je de betekenis van een woord beter achterhalen.
1 / 10
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

This lesson contains 10 slides, with interactive quizzes and text slide.

Items in this lesson

Voorvoegsel
Bij sommige woorden kun je een stukje voor het woord toevoegen; een voorvoegsel.
De betekenis van het woord verandert door een voorvoegsel.

Voorbeelden van voorvoegsels: her- : herexamen
                                                                    in- : informeel
                                                                    on- : onjuist

Een voorvoegsel heeft vaak wel een betekenis: on-  = niet; her- = opnieuw

Door te kijken naar een voorvoegsel kun je de betekenis van een woord beter achterhalen.

Slide 1 - Slide

onmogelijk/onhandig.
on is een voorvoegsel en betekent dat het niet mogelijk is of niet handig.
Geef een woord met het voorvoegsel mis- en met het voorvoegsel her-.

Slide 2 - Open question

Wel het voorvoegsel ge-
Geen voorvoegsel ge-
herdenken
herder
herstellen
hersenen
herlezen
hertjes

Slide 3 - Drag question

Wat is een woord met een voorvoegsel?
A
hergebruiken
B
smakeloos

Slide 4 - Quiz

Wat is geen voorvoegsel?
A
non-
B
her-
C
achter-
D
anti-

Slide 5 - Quiz

Wat is het voorvoegsel van herexamen?

Slide 6 - Open question

Een voorvoegsel is een...
A
voorzetsel
B
een deel van het woord met eigen betekenis
C
een deel van het woord zonder eigen betekenis
D
bijvoeglijk naamwoord

Slide 7 - Quiz

Een voorvoegsel kan je helpen om
A
een woord in de verleden tijd te zetten.
B
de betekenis van een woord te vinden.
C
een woord te verkleinen.
D
het lidwoord goed te gebruiken.

Slide 8 - Quiz

Schrijf voorvoegsels op!
timer
1:00
voorvoegsels

Slide 9 - Mind map

Ik begrijp wat voorvoegsels zijn.
A
Ja
B
Ik heb nog een vraag.
C
Ik ga het zelf nog een keer lezen in het boek.

Slide 10 - Quiz