Herhaling if & when + taaldorp
1 / 15
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Slide 2 - Slide
Slide 3 - Slide
Slide 4 - Slide
(if/when) it rains tomorrow, we can't have a picnic.
A
If
B
When
Slide 5 - Quiz
You'll understand what I mean ___ you're older
A
if
B
when
Slide 6 - Quiz
We'll catch the train (if/when) we leave immediately.
A
if
B
when
Slide 7 - Quiz
Wanneer gebruik je 'when'?
A
als je niet zeker weet of iets gaat gebeuren
B
om iets te eisen
C
om een voorwaarde te stellen
D
als je zeker weet dat iets gaat gebeuren
Slide 8 - Quiz
Wanneer gebruik je 'if'?
A
als je niet zeker weet of iets gaat gebeuren
B
om een voorwaarde aan te geven
C
als je zeker weet dat iets gaat gebeuren
D
om iets te eisen
