H2-3 Kruiselingse Elasticiteit

Herhaling vorige les
Hoofdstuk 2, paragraaf 1 en 2
LWEO Lesbrief Vraag en Aanbod
1 / 27
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Herhaling vorige les
Hoofdstuk 2, paragraaf 1 en 2
LWEO Lesbrief Vraag en Aanbod

Slide 1 - Slide

Stel de EV = -0,5. P is 10, Q =10. P wordt 9 euro. Met hoeveel procent wijzigt de totale omzet?
A
10%
B
-10%
C
-5,5%
D
5,5%

Slide 2 - Quiz

Uitwerking
Ev = -0,5
P was 10 en wordt 9. Dus de prijs daalt met 10%. 
-0,5 = X/-10%, dus X = -0,5 * -10% = 5. De hoeveelheid stijgt met 5%. Oftewel Q wordt 1,05 * 10 = 10,5
De omzet was 10 * 10 = 100 euro
De omzet wordt 9 * 10,5 = 94,50 euro
De omzet daalt dus met (94,50 - 100)/100 * 100% = -5,5%

Slide 3 - Slide

Stel de Ev = -1,5. P = 500 en Q = 750. Met hoeveel procent wijzigt de omzet als P daalt naar 450 euro?
A
-3,5%
B
+3,5%
C
+4,5%
D
-4,5%

Slide 4 - Quiz

Uitwerking
P daalt van 500 naar 450. Dus de verandering van P is: (450 - 500)/500* 100% = -10%. 

De Ev = -1,5. Dus -1,5 = X/-10% Dus X = -1,5 * -10 = 15. Oftewel Q stijgt met 15%. Q was 750 euro en wordt dus 1,15 * 750 = 862,50 euro. 

De omzet was: 500 * 750 = 375.000 euro. De omzet wordt 450 * 862,50 = 388.125. 
De omzet stijgt met (388.125-375.000)/375.000 * 100% = +3,5%

Slide 5 - Slide

Inelastisch en Elastisch
Als Ev ligt tussen de -1 of 1 is de vraag inelastisch. In dat geval zal de vraag minder stijgen dan de prijs daalt. De totale omzet daalt

Als Ev groter is dan 1 of kleiner dan -1 is de vraag elastisch. In dat geval zal de vraag harder stijgen dan de prijs daalt. De totale omzet stijgt

Slide 6 - Slide

Leerdoelen
  • Wat is de kruiselingse elasticiteit van complementaire en substitutiegoederen?
  • Wat is de inkomenselasticiteit van primaire, luxe en inferieure goederen?

  • Tot slot: hoe zit het met de prijselasticiteit van statusgoederen?   

Slide 7 - Slide

Kruiselingse prijselasticiteit
   Ek = verandering hoeveelheid product A/verandering prijs product B

Hierbij is de verandering van de prijs van product B de oorzaak (onder de streep) en de verandering van de gevraagde hoeveelheid van product A het gevolg (boven de streep). 

Slide 8 - Slide

Complementair en substitutie 
De kruiselingse prijselasticiteit van complementaire goederen is negatief. Als de prijs van koffie duurder wordt, zal de vraag naar suiker en melk dalen

De kruiselingse prijselasticiteit van substitutiegoederen is positief. Als de prijs van koffie duurder wordt, zal de vraag naar thee stijgen

Slide 9 - Slide

Wat meet je met de kruislingse elasticiteit?
A
Het verband tussen de prijs van product A en de vraag naar product A.
B
Het verband tussen de vraag naar product A en het inkomen.
C
Het verband tussen het aanbod van product A en het inkomen.
D
Het verband tussen de prijs van product A en de vraag naar product B.

Slide 10 - Quiz

Wat is de betekenis van de (lage) positieve kruiselingse elasticiteit voor vrijstaande woningen?
A
Door een prijsstijging van het andere type woning zal de vraag naar vrijstaande woningen licht afnemen
B
Door een prijsstijging van vrijstaande woningen zal de vraag naar een ander type woning licht afnemen
C
Door een prijsstijging van het andere type woning zal de vraag naar vrijstaande woningen licht toenemen
D
Door een prijsstijging van vrijstaande woningen zal de vraag naar een ander type woning licht toenemen

Slide 11 - Quiz

De kruislingse elasticiteit is -1,4.
Bewering: “Het gaat hierbij om complementaire goederen. “
A
De bewering is juist, want de kruiselingse elasticiteit is negatief.
B
De bewering is juist, want kruiselingse elasticiteit is kleiner dan -1.
C
De bewering in onjuist, want bij complementaire goederen is elasticiteit positief
D
De bewering is onjuist, want bij complementaire goederen is elasticiteit groter dan 1

Slide 12 - Quiz

Welk van deze producten hebben een positieve kruislingse elasticiteit?
A
De fiets en het ijs van de AH
B
Ben & Jerry en Hertog Jan ijs
C
De fiets en de fietspomp
D
Schiet mij maar in de kerstverlichting, geen idee

Slide 13 - Quiz

Inkomenselasticiteit
De inkomenselasticiteit wordt weer op dezelfde manier berekend:

Ey = verandering hoeveelheid/verandering inkomen

De verandering inkomen is hier de oorzaak (onder de streep), de verandering hoeveelheid is hier het gevolg (boven de streep). 

Slide 14 - Slide

Primair en luxe goederen
primair goed
Noodzakelijk voor je levensonderhoud, lage inkomenselasticiteit. Ook bij een inkomensdaling blijf je het kopen. Voorbeeld: brood. 

luxe goed
nice to have, hoge inkomenselasticiteit. Bij een inkomensdaling zul je snel minder kopen. Voorbeeld: luxe auto. 


Slide 15 - Slide

Inferieure goederen
inferieur goed
Goederen met een negatieve inkomenselasticiteit: als je meer gaat verdienen, koop je minder. Voorbeeld: merkloze schoenen. 

Slide 16 - Slide

drempel en verzadigingsinkomen
drempel inkomen
Luxe goederen hebben een drempel inkomen: je koopt het goed pas als je een bepaald inkomen hebt bereikt. 

verzadigingsinkomen
Primaire goederen hebben een verzadigingsinkomen. Vanaf dat inkomen geef je niet meer uit aan primaire goederen. 

Slide 17 - Slide


A
A = primaire, B = inferieur, C = luxe
B
A = inferieur, B = luxe, C = primair
C
A = luxe, B = luxe, C= inferieur

Slide 18 - Quiz

Inkomen stijgt met 5%, de vraag stijgt met 7%. Hoeveel is de inkomenselasticiteit?
A
0,71
B
0,98
C
1,02
D
1,4

Slide 19 - Quiz

uitwerking
Ey = 7%/5% = 1,4

Slide 20 - Slide

Qv = -50P + 0,02Y + 80
P = 8, Y = 25.000.
Wat is de inkomenselasticiteit als Y wijzigt naar 24.000?
A
2,75
B
3,12
C
2,6
D
4,8

Slide 21 - Quiz

Uitwerking
Qv = -50P + 0,02Y + 80, P = 8, Y = 25.000
Qv = (-50 x 8) + (0,02 x 25.000) + 80 = -400 + 500 + 80 = 180
Y daalt van 25.000 naar 24.000. De nieuwe Qv wordt dan: 
(-50 x 8) + (0,02 x 24.000) + 80 = -400 + 480 + 80 = 160
Wijziging Y = (24000 - 25000)/25000 * 100% = -4%
Wijziging Q = (160-180)/180 * 100% = -11%
Ey = -11/-4 = 2,75

Slide 22 - Slide

Statusgoederen zijn goederen waarvan de vraag stijgt als de prijs stijgt. Bijvoorbeeld kunst.
A
Ev van statusgoederen is negatief.
B
Ey van statusgoederen is negatief.
C
Ey van status goederen is positief.
D
Ev van statusgoederen is positief.

Slide 23 - Quiz

samenvatting
  • Ek van complementaire goederen is negatief
  • Ek van substitutie goederen is positief
  • Ey van primaire goederen is inelastisch
  • Ey van luxe goederen is elastisch
  • Ey van inferieure goederen is negatief 

Slide 24 - Slide

Ik begrijp het verschil tussen primaire, luxe en inferieur goederen
😒🙁😐🙂😃

Slide 25 - Poll

Ik begrijp kruiselingse elasticiteit
😒🙁😐🙂😃

Slide 26 - Poll

Ik begrijp inkomenselasticiteit
😒🙁😐🙂😃

Slide 27 - Poll