,

DEF@ctO | les 05 | VO2 | deel 1 | luisteren

VO2
les 5 deel 1
1 / 28
next
Slide 1: Slide
NederlandsLuisteren+1Middelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slides.

Introduction

Doel: Ik kan informatie uit een luisterfragment halen en hierover praten.

Instructions

In de examens komen vaak termen voor over universiteiten – studeren – werken in NL. Zorg dat de leerlingen vertrouwd raken met die termen. Ze moeten zich kunnen inleven in het studentenleven / werkend leven om examenopgaves te begrijpen.

 
In de dialoog komen de volgend termen voor:
specialist = een arts/dokter die gespecialiseerd is in één deel van de geneeskunde
huisarts = een arts waar patiënten eerst naartoe gaan als ze ergens last van hebben. De huisarts verwijst eventueel door naar een specialist.
studentenflat / studentenhuis = een woning waar meerdere studenten samen wonen. Iedereen heeft een eigen kamer, maar ze delen de badkamer en de keuken. Zo zijn de kosten niet zo hoog, aangezien studenten vaak maar een laag inkomen hebben.
co-assistent = een arts die zijn basisstudie heeft afgerond. Hij werkt daarna als co-assistent op meerdere afdelingen van het ziekenhuis.


Weerzien in het ziekenhuis
• Eerst luisteren de leerlingen naar een audiofragment
• vervolgens lezen ze de luistervragen
• dan luisteren ze nog een keer naar het audiofragment
• Ze beantwoorden in tweetallen mondeling de luistervragen
• Ze lezen de tekst van het audiofragment
• Ze beantwoorden de leesvragen

De opdrachten gaan over meeleven met een ander.

Er worden 3 uitdrukkingen met ‘hart’ aangeleerd.

Daarna oefenen ze in NUMO met uitdrukkingen met ‘hart’.
Woorden > Uitdrukkingen 1F-2F > J Hart
 1 Hart (7 min.)
 2 Hart in beeld (5 min.)
 3 Werkwoord koppelen 10 (3 min.)
 4 Woorden plaatsen 10 (4 min.)
 5 Betekenis koppelen 10 (3 min.)
 6 Betekenis kiezen 10 (3 min.)
 7 Situaties 10 (9 min.)

Instructions

Items in this lesson

VO2
les 5 deel 1

Slide 1 - Slide

Bezoek ook eens onze website:
Les 5 deel 1
 luisteren
Doel: Ik kan informatie uit een luisterfragment halen en hierover praten. 
Ik leer uitdrukkingen met 'hart'. 
Je luistert één keer naar het luisterfragment.
Daarna lees je de luistervragen.
Dan luister je nog een keer naar het fragment.
Vervolgens beantwoord je in tweetallen de luistervragen.
Luisteren ...... wat gaan we doen?

Slide 3 - Slide

uitleg hoe we in stappen het audiofragment gaan aanpakken

In deze tekst hoor je twee mensen praten. Iris en Gregory komen elkaar tegen in het ziekenhuis. Iris is er als patiënt en Gregory werkt er.
Als twee mensen praten, noemen we dat een dialoog.
Luister één keer naar de dialoog.

Slide 4 - Slide

alleen één keer luisteren. Geen aantekeningen maken. 
Luistervragen
1 Waarom ligt Iris in het ziekenhuis?
2 Wat doet Gregory in het ziekenhuis?
3 Waar komt Gregory oorspronkelijk vandaan? 
4 Welke studie heeft Gregory gedaan?
5 Waarom moet hij nu nog als co-assistent werken?
6 Wat wil Gregory uiteindelijk worden?
7 Wat is de grote droom van Gregory?
Lees nu de luistervragen hieronder. Maak een aantekeningenblaadje klaar. 
Vervolgens luister je nog een keer naar het fragment en beantwoord je de vragen op de volgende dia's.
Luister nog een keer naar het fragment.

Slide 5 - Slide

De leerlingen moeten oefenen met een goed aantekeningenblaadje klaar te maken. De vragen moeten in steekwoorden worden opgeschreven met voldoende ruimte om aantekeningen erbij te maken. 
Luistervragen 1 Haar been is gebroken. 2 Hij is er co-assistant. 3 uit India
4 geneeskunde 5 Uit de diplomawaardering bleek dat sommige vakken nog niet voldoende waren. Die vakken moet hij alsnog in Nederland doen. 6 huisarts
7 Hij wil het liefst een praktijk beginnen in een dorpje in India.


1 Waarom ligt Iris in het ziekenhuis?

Slide 6 - Open question

Antwoord: Haar been is gebroken.

2 Wat doet Gregory in het ziekenhuis?

Slide 7 - Open question

Antwoord: Hij is er co-assistant. 

3 Waar komt Gregory oorspronkelijk vandaan? 

Slide 8 - Open question

Antwoord: UIt India

4 Welke studie heeft Gregory gedaan?

Slide 9 - Open question

Antwoord: Geneeskunde

5 Waarom moet hij nu nog als co-assistent werken?

Slide 10 - Open question

Uit de diplomawaardering bleek dat sommige vakken nog niet voldoende waren. Die vakken moet hij alsnog in Nederland doen.

6 Wat wil Gregory uiteindelijk worden?

Slide 11 - Open question

Antwoord: huisarts

7 Wat is de grote droom van Gregory?

Slide 12 - Open question

Antwoord: Hij wil het liefst een praktijk beginnen in een dorpje in India.
1 Iris heeft een gecompliceerde breuk. Ken je een synoniem voor dit woord? 
2 Wat doet een co-assistent in het ziekenhuis?
3 Waarin is een traumatoloog gespecialiseerd? 
4 Waarin is een KNO-arts gespecialiseerd?
5 Wat is het verschil tussen een specialist en een huisarts?
6 Welke specialisten ken je naast traumatologen en KNO-artsen? 
7 Weet je hoe de gezondheidszorg in Nederland is georganiseerd?
8 Welke verschillen zijn er tussen het Nederlandse systeem en de zorg in jouw land?
tekst
Kan je nu ook de vragen hieronder beantwoorden?
Je mag de tekst gebruiken. (Klik op de tekst om te vergroten.)

Slide 13 - Slide

werkvorm: draai en praat
De tekst zit onder 'het oog' en is uit te vergroten. 

Leesvragen 1 gecompliceerd = complex, samengesteld, 2 een co-assistant is een student geneeskunde of tandheelkunde die tijdelijk werkt in een ziekenhuis en daar in de paktijk dingen leert. 3 Een traumatoloog is een
gespecialiseerde chirurg (= arts die opereert). Hij of zij behandelt wonden die veroorzaakt zijn door ongelukken of geweld. 4 in k(eel), n(eus) en o(or)ziekten,
5 Een huisarts heeft kennis van algemene ziekten en klachten. Een specialist weet heel veel over een deel van het lichaam of over specifieke problemen met de gezondheid. 6 Bijvoorbeeld: longarts, dermatoloog, cardioloog, huidarts, neuroloog, psychiater


Formuleren: Meeleven met anderen

Slide 14 - Slide

Wat zeg je in bepaalde situaties?
Lees samen.
1 Je buurmeisje heeft haar zwemdiploma gehaald.
2 Een vriend gaat zijn huis verbouwen.
3 Je docent is jarig.
4 Je vriendin heeft een belangrijke tenniswedstrijd.
5 De man van je collega is overleden.
6 lemand gaat ziek naar huis.
7 lemand niest.
8 Het kind van je vriend is ziek.
9 De zoon van je collega moet morgen rijexamen
10 De vrouw van je baas heeft griep.
11 Je collega gaat op vakantie.
12 De buurvrouw heeft een baby gekregen.
13 Een vriend vertelt dat zijn toets veel gemakkelijker was dan hij verwachtte.
14 Een vriendin vertelt dat haar nieuwe fiets is gestolen.

Praat met elkaar. Wat zeg je in deze situaties?

Slide 15 - Slide

Mondeling - tweetallen

Probeer de formuleringen van de vorige dia toe te passen.

Variatie: Schrijf de zinnen op kaartjes. 
Wandel en wissel.
met hart en ziel
Aletta is een goede arts. Ze houdt veel van haar werk. Ze doet haar werk met hart en ziel.

je hart vasthouden
Mijn zoon gaat een half jaar reizen door Zuid-Amerika. Hij is nog maar 18 jaar en hij neemt veel risico's. Als dat maar goed gaat ... Ik houd mijn hart vast!

het hart op de tong dragen
Ze zegt direct wat ze denkt. Ze draagt het hart op de tong.
Uitdrukkingen .................... hart

Slide 16 - Slide

Lees samen de uitdrukkingen. Probeer situaties te bedenken waarin ze gebruikt kunnen worden.

Op de volgende dia's worden deze en eerder geleerde uitdrukkingen geoefend.



In de lente krijgen veel mensen ..........
A
twee handen op één buik
B
vlinders in hun buik
C
het hoofd nauwelijks boven water houden
D
met hart en ziel

Slide 17 - Quiz

Antwoord: B vlinders in hun buik



Mijn dochter flapt alles eruit. Ze ..........
A
heeft het uit haar hoofd geleerd
B
heeft vlinders in haar buik
C
draagt het hart op de tong

Slide 18 - Quiz

Antwoord: C draagt het hart op de tong



Wat is de prullenbak vol! Misschien heeft de schoonmaker hem .........
A
uit zijn hoofd geleerd
B
over het hoofd gezien
C
met hart en ziel
D
vlinders in hun buik

Slide 19 - Quiz

Antwoord: B over het hoofd gezien



Duizend euro lenen? Dat kun je .........
A
op je buik schrijven
B
over het hoofd gezien
C
met hart en ziel
D
draagt het hart op de tong

Slide 20 - Quiz

Antwoord: A op je buik schrijven



De president en de vice-president zijn .........
A
op je buik schrijven
B
over het hoofd gezien
C
met hart en ziel
D
twee handen op één buik

Slide 21 - Quiz

Antwoord: D twee handen op één buik



Zijn werk voor Unicef doet hij .........
A
op je buik schrijven
B
over het hoofd gezien
C
met hart en ziel
D
draagt het hart op de tong

Slide 22 - Quiz

Antwoord: C met hart en ziel



Als ze zo hard rondrijdt op die scooter, .........
A
houd ik mijn hart vast
B
over het hoofd gezien
C
met hart en ziel
D
twee handen op één buik

Slide 23 - Quiz

Antwoord: A houd ik mijn hart vast



Heb je de formules voor je natuurkundetentamen al .........
A
twee handen op één buik
B
over het hoofd gezien
C
uit je hoofd geleerd
D
twee handen op één buik

Slide 24 - Quiz

Antwoord: C uit je hoofd geleerd



Sinds het bedrijf failliet is, kan hij .........
A
het hoofd nauwelijks boven water houden
B
over het hoofd gezien
C
uit je hoofd geleerd
D
twee handen op één buik

Slide 25 - Quiz

Antwoord: A het hoofd nauwelijks boven water houden
Maak de weektaak 

Slide 26 - Slide

This item has no instructions

Meer oefenen en herhalen?
Bestel hier 

Slide 27 - Slide

This item has no instructions

Tot de volgende keer
bronnen:
naar: ‘Vlot Nederlands’ - F. van der Maden (Edutekst 2018/2019)



Slide 28 - Slide

Bezoek onze website:
https://www.defact-o.nl/