Form 2.1 en 2.3 herhaling + 2.4 deels herhaling/deels uitleg

Planning
  1. Herhaling
  2. Uitleg (aan de hand van vragen)
  3. Zelfstandig werken
  4. Afsluiting 
1 / 14
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 4

This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Planning
  1. Herhaling
  2. Uitleg (aan de hand van vragen)
  3. Zelfstandig werken
  4. Afsluiting 

Slide 1 - Slide

incongruentie is...
A
ow en pv die in getal niet overeenkomen
B
een verwijsfout
C
een dubbelop fout
D
een fout in de bijzin

Slide 2 - Quiz

Incongruentie:
Tachtig procent van de eindexamenleerlingen is geslaagd.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 3 - Quiz

Wat is contaminatie?

Slide 4 - Open question

Bij een onjuiste herhaling worden nooit dezelfde woorden herhaald.
A
juist
B
onjuist

Slide 5 - Quiz

Welke zin is onjuiste herhaling?
A
Voordat ik naar school ging heb ik mijn kleren aangedaan.
B
Na het ontbijt heb ik mijn tandengepoetst.
C
Op zo'n partij zou je ook niet op moeten stemmen.
D
Toen ik naar buiten ging, begon het te regenen.

Slide 6 - Quiz

Wanneer gebruik je mijn in plaats van me?

Slide 7 - Open question

Wanneer gebruik je als en wanneer gebruik je dan?

Slide 8 - Open question

U kunt uw auto gratis parkeren op een van de twee ....... parkeerplaatsen tegenover ons gebouw.
A
grote
B
grootte

Slide 9 - Quiz

Kunnen
Kennen
Liggen
Leggen

Iets weten
Iets uitvoeren of doen
Stilstaand, rust
Een handeling

Slide 10 - Drag question

Welke, die of dat
Je mag die en welke gebruiken om terug te verwijzen naar de-woorden en meervoud, maar welke klinkt erg stijf.
voorbeeld: In de aanbouw bevindt zich de sauna die/welke door vier personen gebruikt kan worden.

Welke mag je niet gebruiken om terug te verwijzen naar het-woorden (enkelvoud). Gebruik dan dat.
voorbeeld: Daar bevindt zich ook het bubbelbad dat voorzien is van een ingebouwde badwaterverwarming.



 


Slide 11 - Slide

Wilt of wil?
Gebruik wilt in zakelijke teksten als er je of jij voor staat. Bij u gebruik je altijd wilt.
voorbeeld: Je/Jij/U wilt hier rechtsaf slaan. Mag dat?
Voorbeeld: Wat wilt u hiermee zeggen?

Gebruik wil bij ik en hij en als er je of jij achter staat.
Voorbeeld: Deze meneer wil graag een kop koffie.
Voorbeeld: Wil je/jij naar huis?

Als je of jij ervoor staat, dan mag je in spreektaal en informele teksten beide vormen gebruiken.
voorbeeld: Jij mag zelf weten of je naar huis wil/wilt.








Slide 12 - Slide

Aantal heeft of hebben?
Gebruik een pv enkelvoud als je ‘aantal’ combineert met ‘het’ of een bijvoeglijk naamwoord.
voorbeeld: Het aantal klachten over de roosterwijzigingen is toegenomen.
Voorbeeld: Een groot aantal studenten heeft geklaagd over de roosterwijzigingen.

Bij ‘een aantal’ moet je goed kijken naar de rest van de tekst.
Gaat het om een groep? Gebruik dan een pv enkelvoud.
Bedoel je ‘enkele’ of ‘verschillende’? Gebruik dan bij een pv meervoud.
voorbeeld: Een aantal studenten heeft geprotesteerd. Een groep studenten heeft geprotesteerd.
Voorbeeld: Een aantal studenten waren bij de inspraakmiddag aanwezig.
Voorbeeld: Een aantal studenten kwamen een voor een binnen.





Slide 13 - Slide

Zelfstandig werken
Maak alle opdrachten (dus ook de extra opdrachten) van Formuleren 2.4 af. 

Ben je klaar? Ga je door met oefenen via cambiumned.

Slide 14 - Slide