H1L9 - 1THE - Dinsdag - 1.7 Grammatica zinsdelen

Welkom 1THE : )


Planning van dit uur
  • Tien minuten stillezen (leesboek of geprinte tekst)
  • Praten over realistische en niet-realistische fictie en non-fictie
  • Uitleg grammatica + samen oefenen 
  • Quizizz (als er nog tijd is) 

Aan het einde van deze les
  • weet je (weer) wat grammatica is; 
  • kan je de persoonsvorm in een zin vinden met de tijdproef; 
  • weet je wat de tijdproef is; 
  • weet je wat een zinsdeel is; 
  • kan je de zinsdelen in een zin vinden met de zinsdeelproef. 

Nederlands
Aankomende toetsen en opdrachten:
  • SO Grammatica (week 41)
  • Leestijdlijn inleveren (week 43)
timer
10:00
1 / 26
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Welkom 1THE : )


Planning van dit uur
  • Tien minuten stillezen (leesboek of geprinte tekst)
  • Praten over realistische en niet-realistische fictie en non-fictie
  • Uitleg grammatica + samen oefenen 
  • Quizizz (als er nog tijd is) 

Aan het einde van deze les
  • weet je (weer) wat grammatica is; 
  • kan je de persoonsvorm in een zin vinden met de tijdproef; 
  • weet je wat de tijdproef is; 
  • weet je wat een zinsdeel is; 
  • kan je de zinsdelen in een zin vinden met de zinsdeelproef. 

Nederlands
Aankomende toetsen en opdrachten:
  • SO Grammatica (week 41)
  • Leestijdlijn inleveren (week 43)
timer
10:00

Slide 1 - Slide

Realistische fictie
Niet-realistische fictie
Non-fictie

Slide 2 - Slide


De leerling loopt op straat.

Slide 3 - Slide


De leerling loopt op straat.

Slide 4 - Slide


De leerling | loopt | op straat.

Slide 5 - Slide

Wat hoort er ook alweer allemaal bij het vak 'Grammatica'?

Slide 6 - Mind map

Grammatica
  • Zinsdelen (persoonsvorm, onderwerp, lijdend voorwerp)
  • Woordsoorten (lidwoord, zelfstandig naamwoord, werkwoord)

Slide 7 - Slide

Grammatica
  • Zinsdelen (persoonsvorm, onderwerp, lijdend voorwerp)
  • Woordsoorten (lidwoord, zelfstandig naamwoord, werkwoord)

Slide 8 - Slide

Hoe vind je ook alweer de persoonsvorm in een zin?

Slide 9 - Open question

Overleg
Overleg met de klasgenoot naast jou hoe jij de persoonsvorm vindt. 

Slide 10 - Slide

Persoonsvorm
  • Werkwoord
  • Meestal één woord
  • Enkelvoud of meervoud

    Hij loopt op straat.  

Slide 11 - Slide

Hoe vind je de persoonsvorm? 
Hij loopt op straat.
1
2
Vraagzin maken
Tijdproef (tijd veranderen)
Loopt hij op straat?
Hij liep op straat. 

Slide 12 - Slide

Werk samen
Maak samen met de klasgenoot naast jou opdracht 1 op het antwoordblad. Gebruik de tijdproef

Slide 13 - Slide

Antwoorden

1. Elke dag loopt de leerling naar school.
2. Hanna is morgen jarig.
3. Waar wachten we op elkaar?
4. Met grote moeite rent de hardloper het laatste stuk van de marathon.
5. Max is ontzettend blij met zijn cadeau.





Slide 14 - Slide

Antwoorden

1. Elke dag loopt de leerling naar school.
2. Hanna is morgen jarig.
3. Waar wachten we op elkaar?
4. Met grote moeite rent de hardloper het laatste stuk van de marathon.
5. Max is ontzettend blij met zijn cadeau.

6. Terwijl hij buiten op de bus stond te wachten, werd het duidelijk dat hij ziek was





Slide 15 - Slide

Wat is eigenlijk een zinsdeel?

Slide 16 - Open question

Zinsdeel
  • Eén woord of een groepje woorden dat bij elkaar hoort
  • Een zinsdeel heeft een functie

Slide 17 - Slide

Zinsdelen vinden: zinsdeelproef
Stap 1
Onderstreep de persoonsvorm (pv)

Stap 2
Probeer steeds een woordgroep of een enkel woord voor de persoonsvorm (pv) te zetten

Stap 3
Kan dit deel voor de persoonsvorm (pv) staan, dan is het een zinsdeel. 

Slide 18 - Slide

Samen oefenen



Elke dag loopt de leerling naar school. 

Slide 19 - Slide

Samen oefenen
Stap 1
Onderstreep de persoonsvorm (pv)

Elke dag loopt de leerling naar school. 

Slide 20 - Slide

Samen oefenen
Stap 2
Probeer steeds een woordgroep of enkel woord voor de persoonsvorm (pv) te zetten.

Elke dag loopt de leerling naar school. 

Slide 21 - Slide

Samen oefenen
Stap 2
Probeer steeds een woordgroep of enkel woord voor de persoonsvorm (pv) te zetten.

De leerling loopt elke dag naar school. 

Slide 22 - Slide

Samen oefenen
Stap 2
Probeer steeds een woordgroep of enkel woord voor de persoonsvorm (pv) te zetten.

Naar school loopt de leerling elke dag. 

Slide 23 - Slide

Samen oefenen
Stap 3
Elk deel (enkel woord of groepje woorden) dat voor de persoonsvorm kan staan, is een zinsdeel. 

Elke dag | loopt | de leerling | naar school.

Slide 24 - Slide

Werk samen
Maak samen met de klasgenoot naast jou opdracht 2 op het antwoordblad. Gebruik de zinsdeelproef

Slide 25 - Slide

Antwoorden

1. Elke dag | loopt | de leerling | naar school.
2. Hanna | is | morgen | jarig.
3. Waar | wachten | we | op elkaar?
4. Met grote moeite | rent | de hardloper | het laatste stuk van de marathon.
5. Max | is | ontzettend blij | met zijn cadeau.

6. Gisteren | om vijf uur in de ochtend | fietste | de vrolijke jongen | met een emmer en een hengel achterop zijn fiets | door de lange straat | in de regen | naar huis. 






Slide 26 - Slide