het werkwoord
faire
Schrijf de vervoeging in je schrift
Je fais du foot!
Vous faites de la danse?
Non, nous faisons du rugby
je fais = ik doe, maak
tu fais = jij doet, maakt
il/elle/on fait = hij/zij/men doet, maakt
nous faisons = wij doen, maken
vous faites = jullie doen, maken / u doet, maakt
(LET OP!)
ils/elles font = zij doen, maken