This lesson contains 43 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Leesvaardigheid
Slide 1 - Slide
Hoofdstuk 1
Leesteksten verkennen
Slide 2 - Slide
Paragraaf
1.2 Doel en publiek
Slide 3 - Slide
Onderwerp
Doel en publiek
Slide 4 - Slide
Leerdoelen
- Je weet wat de schrijver met zijn tekst wil bereiken
- Je kent en herkent de verschillende tekstdoelen van schrijvers
- Je weet voor wie een tekst bedoeld is, door te letten op specifieke zaken in een tekst
Slide 5 - Slide
Verschillende teksten
Teksten kunnen totaal verschillen. Ook als teksten over hetzelfde onderwerp gaan. Het hangt er maar vanaf welk doel de schrijver met zijn tekst heeft en voor welk publiek hij de tekst heeft geschreven.
Slide 6 - Slide
Tekstdoelen
Tekstdoelen zijn doelen die schrijvers hebben met hun tekst. Ze willen iets bereiken bij hun lezers.
Slide 7 - Slide
Tekstdoelen
Nu volgen de verschillende tekstdoelen:
Slide 8 - Slide
Informatieve teksten
- Informatieve teksten hebben als doel de lezer te ‘informeren’. Voorbeelden zijn: nieuwsberichten, voorlichtingsfolders.
Slide 9 - Slide
Instruerende teksten
- Instruerende teksten hebben als doel de lezer te ‘instrueren’. Voorbeelden zijn: een recept, een gebruikersaanwijzing, diverse handleidingen
Slide 10 - Slide
Overtuigende/betogende teksten
- Overtuigende/betogende teksten hebben als doel de lezer te ‘overtuigen’. Voorbeelden zijn: een internetforum, een ingezonden brief
Slide 11 - Slide
Overhalende teksten
- Overhalende teksten hebben als doel de lezer ‘over te halen iets te doen’. Voorbeelden zijn: een reclamefolder, een uitnodiging
Slide 12 - Slide
Overige
Daarnaast zijn er ook amuserende teksten. Die hebben als doel de lezer te amuseren; de lezer plezier te laten beleven. Denkende hierbij aan romans, columns, stripverhalen, tijdschriften, etc.
Dit doel hoef je niet te onderhouden, omdat deze type teksten niet voorkomen in je centraal examen lezen.
Slide 13 - Slide
Het tekstdoel zoeken
Vaak zie je aan het taalgebruik en de lay-out (opmaak van de tekst) wat het doel van de tekst is. De schrijver maakt meestal ook in de inleiding van zijn tekst duidelijk met welk doel de tekst geschreven is.
Slide 14 - Slide
Leespubliek
Meestal zie je ook aan het taalgebruik en aan de lay-out (opmaak) voor welk publiek de tekst bedoeld is. Bij twijfel kun je ook op zoek gaan naar de bronvermelding. De bron verklapt meestal voor wie de tekst is bedoeld.
Slide 15 - Slide
Leespubliek
Een bron zoals ‘Nieuwsblad’ is meestal niet voor kinderen bedoeld, maar voor volwassenen, die geïnteresseerd zijn in het nieuws.
Slide 16 - Slide
Leespubliek
Een bron als ‘Rijksoverheid.nl’ is bedoeld voor alle burgers (inwoners) van Nederlands.
Slide 17 - Slide
Leespubliek
Een bron als ‘Energieaanbiedingen.nu’ is bedoeld voor mensen die op zoek zijn naar een (nieuwe) energieleverancier.
Slide 18 - Slide
Wat is wel een tekstdoel?
A
artikel
B
recept
C
instrueren
D
blog
Slide 19 - Quiz
Tekstdoelen
Een nieuwsbericht heeft als tekstdoel:
A
informeren
B
overtuigen
C
activeren
D
amuseren
Slide 20 - Quiz
Wat is geen tekstdoel?
A
Instructies geven
B
Bekritiseren
C
overhalen
D
overtuigende tekst
Slide 21 - Quiz
Tekstdoel?
A
Informeren
B
Overtuigen
C
Ontspannen
D
Activeren/overhalen
Slide 22 - Quiz
Tekstdoel?
A
instrueren
B
overhalen
C
overtuigen
D
informeren
Slide 23 - Quiz
Wat is het tekstdoel?
A
De schrijver wil je iets leren of uitleggen (instrueren)
B
De schrijver wil je iets laten doen (activeren)
C
De schrijver wil je amuseren (amuseren)
D
De schrijver wil zijn mening geven (overtuigen)
Slide 24 - Quiz
Wat is het tekstdoel?
A
Instrueren
B
Informeren
C
Overtuigen
Slide 25 - Quiz
Tekstdoel?
A
Informeren
B
Overtuigen
C
Overhalen
D
Uitleggen
Slide 26 - Quiz
Tekstdoel?
A
informeren
B
amuseren
C
aansporen
Slide 27 - Quiz
Tekstdoel?
A
informeren
B
instrueren
C
instructeren
D
amuseren
Slide 28 - Quiz
Wat is het tekstdoel?
A
Informeren
B
Overtuigen
C
Overhalen
Slide 29 - Quiz
Wat is het tekstdoel? Het tekstdoel van een betoog is ...
A
Informeren
B
Amuseren
C
Overtuigen
D
Activeren
Slide 30 - Quiz
Wat is het tekstdoel?
A
Instrueren
B
Informeren
C
Overtuigen
D
Overhalen
Slide 31 - Quiz
Wat is het tekstdoel?
A
instrueren
B
informeren
C
overhalen
D
overtuigen
Slide 32 - Quiz
Wat is het tekstdoel?Geef 2 antwoorden
A
informeren
B
overtuigen
C
amuseren
D
waarschuwen
Slide 33 - Quiz
Wat is het tekstdoel?
A
Instrueren
B
Informeren
C
Overtuigen
D
Activeren
Slide 34 - Quiz
Wat wordt bedoeld met LEESPUBLIEK?
A
De mensen in de zaal bij een lezing
B
Een groep lezers voor wie de tekst is geschreven
C
Bezoekers van een bibliotheek
D
Mensen op een tribune bij een voorleeswedstrijd
Slide 35 - Quiz
Voor welk leespubliek is het tijdschrift Libelle geschreven?
A
kinderen en jongeren
B
vrouwen
C
pubermeiden
Slide 36 - Quiz
Voor welk leespubliek is de tekst geschreven?
A
ouders
B
studenten
C
kinderen
D
jongens
Slide 37 - Quiz
Voor welk leespubliek is het tijdschrift National Greographic Junior geschreven?
A
kinderen en jongeren
B
vrouwen
C
pubermeiden
Slide 38 - Quiz
Voor welk leespubliek is het tijdschrift Girlz! geschreven?
A
kinderen en jongeren
B
vrouwen
C
pubermeiden
Slide 39 - Quiz
Hoe achterhaal je het leespubliek van een tekst?
A
Je kijkt naar de woordkeus.
B
Je kijkt naar de bron.
C
Je kijkt naar het onderwerp.
D
Alle drie de antwoorden zijn goed.
Slide 40 - Quiz
Wat is GEEN hulpmiddel bij het vaststellen van het leespubliek?
A
Bron
B
Taalgebruik
C
Onderwerp
D
Schrijver
Slide 41 - Quiz
Maken
Blz. 17-23
Snel tempo: 1 t/m 9
Langzamer tempo: 1-3-4-5-6-9 (vr 1-10)
Slide 42 - Slide
Leren voor het centraal examen
- Je weet wat de schrijver met zijn tekst wil bereiken
- Je kent en herkent de verschillende tekstdoelen van schrijvers
- Je weet voor wie een tekst bedoeld is, door te letten op specifieke zaken in een tekst