Samenvatting + vragen Hoofdstuk 5

Havo scheikunde
Domein E
Hoofdstuk 5
1 / 26
next
Slide 1: Slide
ScheikundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4,5

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Havo scheikunde
Domein E
Hoofdstuk 5

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Link

H5.1 Zoutformules en namen

Slide 3 - Slide

H5.2 Zouten in water

Slide 4 - Slide

H5.3 Zouthydraten

Slide 5 - Slide

H5.4 Reacties tussen ionen

Slide 6 - Slide

Begrippen H5

Slide 7 - Slide

Wat is een zout?
A
zout bestaat uit atomen?
B
zout bestaat uit ionen?
C
zout bestaat uit moleculen?
D
zout bestaat uit kernen?

Slide 8 - Quiz

Wat is een zouthydraat ?
A
een zout in kristalwater
B
een zout zonder kristalwater
C
een zout met daarin kristalwater
D
een droog zout dat ingedampt is.

Slide 9 - Quiz

Bij het indampen van een oplossing van zout in water..
A
Verdampt het zout en het water gelijkmatig
B
verdampt het water en blijft het zout achter
C
Verdampt enkel het zout
D
wordt het zout gescheiden

Slide 10 - Quiz

Wat is de indampvergelijking voor het zout natriumchloride?
A
Na++ClNaCl
B
NaCl(aq)NaCl(s)
C
Na+(aq)+Cl(aq)NaCl(s)
D
NaCl(s)Na+(aq)+Cl(aq)

Slide 11 - Quiz

welk zout loste het beste op?
A
natriumchloride
B
calciumcarbonaat
C
calciumsulfaat

Slide 12 - Quiz

De oplosvergelijking van aluminiumfosfaat
AlPO4
A
Al3+(aq)+PO43(aq)AlPO4(s)
B
AlPO4(s)Al3+(aq)+PO43(aq)
C
Dit zout lost slecht op.
D
AlPO4Al3++PO43

Slide 13 - Quiz

De oplosvergelijking van
zinknitraat,
ZnNO3
A
Zn2+(aq)+2NO3(aq)Zn(NO3)2(s)
B
Zn(NO3)2(s)Zn2+(aq)+2NO3(aq)
C
Dit zout lost slecht op.
D
Zn(NO3)2Zn2++2NO3

Slide 14 - Quiz

er zit 200 gram zout in een mengsel van zand en zout dat 800 gram weegt.
wat is het massapercentage zout%?
A
20 massa%
B
25 massa%
C
40 massa%
D
4 massa%

Slide 15 - Quiz

Hoe heet de binding tussen de deeltjes in een zout?
A
Zoutbinding
B
Vanderwaalsbinding
C
Atoombinding
D
Ionbinding

Slide 16 - Quiz

Wat is de juiste naam van dit zout?

Hg(NO3)2
A
Kwiknitriet
B
Kwikdinitraat
C
Kwiknitriet
D
Kwik(II)nitraat

Slide 17 - Quiz

Hoe kun je een neerslagreactie versnellen?
A
Hogere verdelingsgraad, hogere temperatuur of hogere concentratie gebruiken
B
Hogere verdelingsgraad of hogere temperatuur gebruiken
C
Hogere verdelingsgraad of hogere concentratie gebruiken
D
Hogere temperatuur of hogere concentratie gebruiken

Slide 18 - Quiz

Bij het samenvoegen van een ijzer(II)sulfaat-oplossing en een natriumhydroxide-oplossing ontstaat een neerslag.

Welke kleur heeft dit neerslag?
A
wit
B
geel
C
groen
D
bruin

Slide 19 - Quiz

Welke neerslag ontstaat er wanneer je een oplossing van Ammoniumfluoride en Calciumjodide bij elkaar voegt?
A
Ammoniumjodide
B
Calciumfluoride
C
Ammoniumfluoride
D
Calciumjodide

Slide 20 - Quiz

Aan een opl. van bariumnitraat voeg je een opl. van natriumjodide toe.
Ontstaat er een neerslag?

A
Ja
B
Nee

Slide 21 - Quiz

Zal er een neerslag ontstaan bij de oplossingen calciumchloride en natriumsulfiet? Zo ja, welke?
A
Nee
B
Ja,CaSO3(s)
C
Ja,NaCl(s)
D
Ja,Ca2SO3(s)

Slide 22 - Quiz

Hoe noem je een vast zout waar water in de kristalstuctuur zit?
A
Waterig zout
B
Hydriet
C
Hydraat
D
Hydratatie

Slide 23 - Quiz

Checkvraag:

Welke hydratatie zie je hier?
A
Hydratatie van een positief ion
B
Hydratatie van een negatief ion

Slide 24 - Quiz


Welke hydratatie zie je hiernaast?
A
Hydratatie van een positief ion
B
Hydratatie van een negatief ion

Slide 25 - Quiz

Slide 26 - Slide