TV 4.2

• Nederlands
• MBO
• Studiejaar 1

Wat zijn de signaalzinnen in de tekst?

Welke antwoord is het duidelijkst geformuleerd?

1. Monteur, anders verkoper in de showroom.
2. Ik wil monteur worden, maar als dat niet lukt, wil ik graag als verkoper werken
3. Ik wil monteur worden. Of anders verkoper in een winkel.

Het is goed dat je tijdens je opleiding stage loopt, want dan weet je hoe je toekomstige baan eruitziet.

Welk tekstverband geeft het woordje 'want' aan?

1. conclusie
2. voorwaarde
3. doel-middel
4. reden

In welk antwoord is het duidelijkst het zinsverband zichtbaar gemaakt?

1. Een voordeel is dat je zelfstandig kan werken, maar dat heeft als nadeel dat je er soms alleen voor staat.
2. Voordeel is zelfstandig werken. Nadeel is er alleen voor staan.
3. Soms sta je er alleen voor. En je kunt zelfstandig werken.

Voetbal is echt een sport voor iedereen, maar als hooligans de wedstrijd verzieken worden er stevige maatregelen genomen.

Welk tekstverband geeft het woordje 'maar' aan?

1. tegenstelling
2. voorwaarde
3. toelichting
4. samenvatting

Maak van deze zinnen één zin.

Bert werkt alleen. Hij krijgt nog veel hulp van zijn vader.

Maak van deze zinnen één zin.

Bert had de omvang van de werkruimte wat misrekend. Bert kwam ruimte tekort. Hij moest op zoek naar een andere werkruimte.

Aan de slag

Maak van 4.2 

Opdracht: 1, 2, 4, 5

extra opdr 1, 2, 3

Tekstopdracht

1. Onderstreep de signaalwoorden in de tekst.

2. Verdeel de tekst in deelonderwerpen/alinea's. Geef dit met een streepje aan.

Aan de slag

Maak van 4.2 

Opdracht: 1, 2, 4, 5

extra opdr 1, 2, 3