This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes.
Lesson duration is: 60 min
Items in this lesson
Wat is een medisch-biologische gezondheidsvisie?
A
Een ziekte is een defect in het lichaam
B
Een ziekte word gemaakt door geestelijke factoren
C
De nadruk word gelegd op gezondheid en omgeving
Slide 1 - Quiz
Wat is een eigen visie?
A
Zelfreflectie
B
Ideaalbeeld
C
Je ideale zelf
D
Persoonlijke visie
Slide 2 - Quiz
Wat zijn de 4 stappen van veilige zorg?
Slide 3 - Open question
Ziektediagnose
Ziektebeleving
Ziektegedrag
iemand heeft een aandoening die door een ziektediagnose op een objectieve manier kan worden vastgesteld. Met andere woorden: iemand heeft een te benoemen ziekte.
Iemand heeft lichamelijke of geestelijke klachten. Dit is afhankelijk van de persoon en is dus subjectief.
iemand gedraagt zich ziek door anders te functioneren dan normaal. Ziektegedrag kan een gevolg zijn van ziektebeleving. Voorbeelden van ziektegedrag zijn werkverzuim, (zelf)medicatie, bedrust of een doktersbezoek.
Slide 4 - Drag question
Wat betekent de WHO
Slide 5 - Open question
Wat staat er centraal in de zorg?
A
Ziekte
B
Zorg
C
Gezondheid
D
Gedrag
Slide 6 - Quiz
Waar staat de ICF voor?
A
Internationale classificatie van functioneren, handicap en gezondheid
B
Internationale handicap en gezondheid
C
Nationale classificatie van functioneren
D
International Classification of Functioning, Disability and Health
Slide 7 - Quiz
lichaamsfuncties
mentale functies en beleving
spirituele/existentiële dimensie
kwaliteit van leven
sociaal-maatschappelijke participatie
dagelijks functioneren
medische feiten, medische waarnemingen, fysiek functioneren, klachten en pijn, energie
cognitief functioneren, emotionele toestand, eigenwaarde/zelfrespect, gevoel controle te hebben, zelfmanagement en eigen regie, veerkracht, Sense of Coherence (SOC
kwaliteit van leven/welbevinden, geluk beleven, genieten, ervaren gezondheid, lekker in je vel zitten, levenslust, balans
sociale en communicatieve vaardigheden, betekenisvolle relaties, sociale contacten, geaccepteerd worden, maatschappelijke betrokkenheid, betekenisvol werk
basis Algemeen Dagelijkse Levensverrichtingen (ADL), instrumentele ADL, werkvermogen, health literacy
Slide 8 - Drag question
Wat is telemonitoring?
Slide 9 - Open question
Welke verschillende visie's zijn er?
A
Psychologische gezondheidsvisie
B
Sociologische gezondheidsvisie
C
Humanistische gezondheidsvisie
D
Holistische gezondheidsvisie
Slide 10 - Quiz
Welke 3 aspecten van ziekte zijn er?
A
Ziektediagnose
B
Ziektebeleving
C
Ziektegedrag
D
Ziektevorm
Slide 11 - Quiz
De inspectie voor de gezondheidszorg en jeugd worden vastgesteld volgens een risicoananalyse
A
Waar
B
Niet waar
Slide 12 - Quiz
Wat is Telebehandeling?
Slide 13 - Open question
Verkennen en vaststellen
Plannen en doen
Evalueren en bijstellen
Door gericht te observeren en te onderzoeken ga je na welke risico’s een zorgvrager loopt. Je legt verbanden en interpreteert je bevindingen. Je stelt een diagnose: wat is het probleem, wat zijn de (mogelijke) oorzaken en welke verschijnselen (signalen en symptomen) treden op
Je onderneemt actie om iets aan die risico’s te doen en problemen te voorkomen of te verminderen. Samen met de zorgvrager bepaal je de doelen en de interventies. Dit kunnen praktische handelingen zijn (denk aan wisselligging bij risico op decubitus), maar ook advies en voorlichting geven, je zorgvrager motiveren en zijn zelfredzaamheid stimuleren. Dit rapporteer je in het zorgdossier.
Hebben je acties effect, is de situatie van de zorgvrager veranderd, moet je de zorg bijstellen? Minimaal één keer per half jaar evalueren is op dit moment de landelijke standaard. Maar evalueren en beoordelen of er bijstellingen nodig zijn, is meestal vaker nodig.
Slide 14 - Drag question
Welke verschillende soorten rapporteren zijn er?
A
Mondelinge rapportage
B
Schriftelijke rapportage
C
Beide antwoorden zijn juist
Slide 15 - Quiz
Hoe kan je het slaappatroon van een zorgvrager bijhouden?
Slide 16 - Open question
Welke vitale functies zijn er?
A
Temperatuur (Onder de tong, Onder de oksel, In je anus, In het oor, Op je voorhoofd)
B
Ademhaling (
C
Hartslag en bloeddruk (Pols, onderarm bovenarm)
D
Saturatie
Slide 17 - Quiz
Waar moet je opletten bij de zorgvragen tijdens het meten van vitale functies
A
Wat zijn de normaalwaarden van deze zorgvrager?
B
Gebruikt de zorgvrager medicatie die de waarden beïnvloedt?
C
Is er sprake van een aandoening of probleem dat van invloed is op de vitale functies?
D
Alle antwoorden zijn juist
Slide 18 - Quiz
Waarvoor word de VAS gebruikt?
Slide 19 - Open question
Symptomen lage bloeddruk
Lage bloeddruk
Hoofdpijn
Vermoeidheid
Misselijkheid
Kortademigheid
Rusteloosheid
Wazig zien
Vermoeidheid
Duizeligheid
Onscherpzien
Misselijkheid
Slide 20 - Drag question
Wat is een redeneerhulp?
A
een hulpmiddel voor het verzamelen en controleren van gegevens
B
Spreken, gesprekken
C
Assistentie
Slide 21 - Quiz
Wat is het doel van klinisch redeneren?
A
Om de zorgvrager te helpen
B
Continue proces van gegevensverzameling en analyse