Les 2

¡Bienvenidos!
Mevrouw de Cuba
1 / 28
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare schoolvmbo t, havo, vwoLeerjaar 1-3

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

¡Bienvenidos!
Mevrouw de Cuba

Slide 1 - Slide

los objetivos
  • Straks kun je naar een gesprek luisteren.
  • Straks ken je de vormen van het Spaanse lidwoord: el, la, los, las, en un, una, unos en unas. En straks ken je het meervoud van zelfstandige naamwoorden.

Slide 2 - Slide

El programa 
10 min - Bienvenidos y noordhoff
30 min-  Luistervaardigheid
10 min - Pauze 
10 min - Los artículos - lidwoorden 
20 min - Opdrachten


Slide 3 - Slide

¿preguntas?

Slide 4 - Slide

Luister naar En el camping en lees de tekst mee. Beantwoord de volgende vragen in het Nederlands.
1. hoeveel personen hoor je praten?
2.  wie is er niet Spaans?






Luisterfragment

Slide 5 - Slide

Lees eerst de zinnen en luister daarna nog een keer naar En el camping. Kies het juiste antwoord.


1. Rico vraagt.... 
a. hoe bart heet
b. Hoe oud bart is 

2. Bart zegt in het Spaans dat hij…
a. uitstekend Spaans spreekt 
b. niet goed Spaans spreekt 

3. Bart vraagt aan Rico of hij…
a. Engels spreekt
b. Spaans spreekt

4. Rico vraagt of Bart meegaat naar…
a. naar het strand 
b. naar de zwembad 

Luisterfragment

Slide 6 - Slide

Combineer onderstaande Spaanse woorden uit de tekst
En el camping met de juiste vertaling.
het zwembad
hallo
de camping
Engels
Ik spreek
Ik heet
el camping
La piscina
Hola
hablo
Me llamo
inglés

Slide 7 - Drag question

Lees En el camping nog een keer. Noteer hoe je de volgende zinnen in het Spaans vraagt/zegt.

1. Hoe heet je?
2. Ik heet Rico 
En el camping Bart se encuentra con Rico. 
Van a la piscina.

> Rico: ¡Hola! Me llamo Rico. Y tú, ¿cómo te llamas? 
< Bart: Euh, no hablo bien español…, yo, euh, soy holandés.
> Rico: Yo, soy Rico.
< Bart: Euh, soy Bart. ¿Hablas inglés? 
> Rico: Euh, a little bit. ¿Vamos a la piscina, eh, swimmingpool? 
< Bart: Ok.

Slide 8 - Slide

Pauze!
timer
10:00

Slide 9 - Slide

 Luister daarna naar onderstaande zinnen. Wat hoor je? Un of una, el of la? Kies de juiste vorm.
1. Bart es un / una chico. Es el /  la chico holandés
2. Bellicia es un / una chica. Es el  / la chica francesa. 
3. Cantan un /  una canción. Es el / la canción 'Si te vas' de Shakira. 
4. Es un / una camping. Es el / la camping Mas Nou. 
Luisterfragment

Slide 10 - Slide

El artículo (het lidwoord) 

Slide 11 - Slide

Het lidwoord - el articulo

Slide 12 - Slide

Het lidwoord - el articulo

Slide 13 - Slide

Mannelijke en vrouwelijke zelfstandig naamwoorden?
Hoe herken je die in het Spaans?
Mannelijke zelfstandig 
naamwoorden eindigen op:
 -O: zoals EL libro (het boek), EL niño  (de jongen), EL cuaderno (het schrift)
 -L: zoals EL hotel (het hotel), EL árbol (de boom) 
 -AJE: zoals EL equipaje (de bagage), EL garaje (de garage)
 -OR: zoals EL amor (de liefde) EL vendedor (de verkoper)


Vrouwelijke zelfstandig naamwoorden eindigen op:
-A: zoals LA casa (het huis), LA niña 
(het meisje) LA bicicleta (de fiets)
-SIÓN: LA decisión (de beslissing) 
-CIÓN: LA estación (het station) 
-DAD: LA edad (de leeftijd) LA verdad (de waarheid)
-TAD: LA libertad (de vrijheid),
 -ED: LA pared (de muur)


Slide 14 - Slide

Mannelijke en vrouwelijke zelfstandig naamwoorden?
Hoe maak je daar meervoud van in het Spaans?
1. We beginnen bij de lidwoorden die we voor meervoud gebruiken:
Dat wordt LOS of LAS als het om een bepaald lidwoord gaat.
Gaat het om een onbepaald lidwoord gebruiken we UNOS of UNAS.

2. Dan maken we van een zelfstandig nw in enkelvoud, meervoud:
 vb: EL NIÑO wordt in het meervoud LOS NIÑOS
       LA NIÑA wordt in het meervoud LAS NIÑAS
 
en: EL TREN wordt in het meervoud LOS TRENES
      LA REACCIÓN wordt in het meervoud LAS REACCIONES




Slide 15 - Slide

Het lidwoord - el articulo

Slide 16 - Slide

Kies het juiste lidwoord bij onderstaande woorden.


Amigos
A
el
B
la
C
los
D
las

Slide 17 - Quiz

Chica
A
el
B
la
C
los
D
las

Slide 18 - Quiz

amigas
A
el
B
la
C
los
D
las

Slide 19 - Quiz

Piscina
A
el
B
la
C
los
D
las

Slide 20 - Quiz

camping
A
el
B
la
C
los
D
las

Slide 21 - Quiz

chico
A
el
B
la
C
los
D
las

Slide 22 - Quiz

padres
A
el
B
la
C
los
D
las

Slide 23 - Quiz

hermana
A
el
B
la
C
los
D
las

Slide 24 - Quiz

Combineer de juiste woorden met de Spaanse vertaling.
een camping
de vriend
het zwembad
een zwembad
de tent
een tent
de camping
een vriend
una piscina
un camping
el camping
una tienda
la tienda 
un amigo
el amigo
la piscina

Slide 25 - Drag question

Kijk goed naar het lidwoord in de eerste zin. Vul in de tweede zin el of la in.

Voorbeeld: Mira, una tienda naranja. Es la tienda de Bart.
1. Belicia es una chica.  Es ....  que canta mucho 
2.  Tenemos un participante. es ...... primer participante
3. Mis padres tienen un hijo. ....... hijo soy yo, Rico
4. ¿Bart tiene una hermana? Sí, ..... hermana de Bart se llama María
5. ¿Juan tiene un amigo? .....  amigo de Juan vive en el número
6. ¡Mira, una playa! ¿Dónde está .... playa?
7. Es una canción maravillosa. Es ..... canción ' Si te vas'

Slide 26 - Slide

Zet onderstaande woorden in het meervoud en vertaal daarna het meervoud in het Nederlands.


                                                          Voorbeeld: la piscina - las piscinas - de zwembaden
1. el chico 
2. el hijo
3. la chica 
4. el presentador 
5. la ciudad 
6. el amigo
7. la tienda 

Slide 27 - Slide

Fin de la clase...

Slide 28 - Slide