Lesson 10. 22/3

What are we going to do today?
- Grammar revision chapter 5. 
- Grammar 15 + ex 27 & 28 
- Toets Exam Prep informatie 
- Afsluiting

Lesson Goal: At the end of the lesson you can implement grammar 15 correctly in at least 3 sentences. 
1 / 16
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

What are we going to do today?
- Grammar revision chapter 5. 
- Grammar 15 + ex 27 & 28 
- Toets Exam Prep informatie 
- Afsluiting

Lesson Goal: At the end of the lesson you can implement grammar 15 correctly in at least 3 sentences. 

Slide 1 - Slide

Present Simple, Present Continuous & Future
De Present Simple gebruik je bij feiten, gewoontes en regelmatige gebeurtenissen. Dit is de normale tegenwoordige tijd. (I walk) 

De Present Continuous gebruik je om te zeggen dat iets, nu op dit moment, aan de gang is. (I am walking) 
Present Continuous maak je: to be + hele werkwoord + ing

Slide 2 - Slide

Om aan te geven dat iets in de toekomst gebeurd kun je verschillende manieren gebruiken. Dit heet de Future tense. (chapter 1) 

Present Continuous: gebruik je om te praten over afspraken in de nabije toekomst waarvan de plaats en/of tijd al vaststaat. 
We are leaving for Spain tomorrow. 

Slide 3 - Slide

To be going to: gebruik je wanneer iemand iets in de toekomst wel/niet van plan is of een voorspelling MET bewijs. 
It is going to rain, just look at the clouds. 

Shall/Will: gebruik je om iets aan te bieden, bij beloftes, aankondigen, besluiten of voorspellingen ZONDER bewijs. 
I will come to your party tomorrow, i promise. 

Slide 4 - Slide

Present Simple: gebruik je wanneer er sprake is van een vast tijdsschema. Bijvoorbeeld aankomst/vertrek tijden of een rooster. 
The bus leaves in 20 minutes. 


Slide 5 - Slide

..... a film at the moment.
A
I am watching
B
I watch
C
I watches
D
I will watch

Slide 6 - Quiz

Water …… at 100 degrees Celsius.
A
boils
B
is boiling
C
will boil
D
is going to boil

Slide 7 - Quiz

We ………… to spend the holidays at my parents.
A
are not going to
B
will not
C
shall not
D
not

Slide 8 - Quiz

Articles 
In het Engels gebruik je geen lidwoord; als je het hebt over leden van een groep. Je gebruikt wel een lidwoord als je het hebt over de groep in zijn geheel. 

- geen the na: both, all en most. (Most people don't like rain) 
- geen lidwoord voor titles of wanneer iemand de enige is die een bepaalde functie uitvoert. (He is Prime Minister of this country) 

Slide 9 - Slide

Articles
- geen lidwoord voor: continenten, landen, plaatsnamen, straten en meren. Of voor namen van gebouwen en organisaties die beginnen met een plaatsnaam. (Tenzij de naam een lidwoord bevat: The Netherlands)

- wanneer het om een vaste uitdrukking gaat: We are going by bus. 

Slide 10 - Slide

My teacher says both .... countries were part of the British Empire.
A
X
B
the

Slide 11 - Quiz

Tony's brother works as a security guard at ...... airport.
A
X
B
the

Slide 12 - Quiz

Like and as 
Je kunt as en like gebruiken om vergelijkingen te maken. Je vertaald ze naar: zoals of net zoals. 

Like: gebruik je voor zelfstandige naamwoorden en persoonlijke voornaamwoorden. - It tastes like chocolate. 

As: gebruik je voor bijzinnen en in combinatie met voorzetsels (prepositions). - It often rains here, as it does in Amsterdam 

Slide 13 - Slide

Do: 
Ex. 27 & 28 

Are you done? Do Slim Stampen chapter 5 (Grammar) 

Slide 14 - Slide

Exam prep SO 
- Overnieuw doen als je hiervoor kiest. 

- Over 2 weken & 3 weken, gebeurd gewoon in de les. 
- Hoe leer je dit? 

Slide 15 - Slide

timer
1:00
Schrijf in 1 minuut op wat je
geleerd hebt vandaag!

Slide 16 - Mind map