2HV zelftest avoir et être

• Frans
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 1

zelftest

avoir et être

zijn =

1. être
2. avoir

être of avoir?

Ils sont

1. être
2. avoir

ils (avoir)

1. ont
2. avoir
3. sont
4. a

Welk werkwoord? être of avoir?
Vous êtes

1. être
2. avoir

être of avoir?

Ils ont

1. être
2. avoir

vertaal: hij is

vul in:
Julia ...... 13 ans

1. as
2. est
3. a
4. es

vul in:
Mes amis .......... 14 ans.

1. a
2. sont
3. as
4. ont

Matthias ........ un chien.

1. as
2. es
3. a
4. ont

vul in:
Mes parents ............ 2 enfants.

1. ont
2. est
3. a
4. avons

vertaal: ik heb

vertaal: jij hebt

vertaal: zij (mannelijk) hebben

vertaal: jullie zijn

vertaal: zij (vrouwelijk) zijn

vertaal: ik ben

vertaal: zij is

de passé composé, de voltooide tijd:
hij heeft gehad

1. il est eu
2. il a eu
3. il a

de passé composé, de voltooide tijd
ik ben geweest

1. j'ai été
2. je suis
3. je suis été

de passé composé, de voltooide tijd
wij hebben gehad

1. nous avons
2. nous avez eu
3. nous avons eu

ik ken de werkwoorden avoir en être

😒🙁😐🙂😃

zelf oefenen

verbuga.eu

aanvinken: être en avoir

tijd: présent en passé composé

La fin!