omdat en want

Vandaag
Lezen
Zinsvolgorde
Lowan, Diglin of Disk


1 / 52
next
Slide 1: Slide
NT2Middelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

This lesson contains 52 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 200 min

Items in this lesson

Vandaag
Lezen
Zinsvolgorde
Lowan, Diglin of Disk


Slide 1 - Slide

Lezen 
timer
30:00

Slide 2 - Slide

Want
Ik ben te laat, want de taxi was laat.
Ik ben te laat, want mijn fiets is kapot.

Want geeft een reden.

Slide 3 - Slide

Met de volgende zinnen maak je 1 zin door want te gebruiken.

Slide 4 - Slide

De kat pakt de kaas.
Hij heeft honger.

Slide 5 - Open question

Het is donker.
Het is nacht.

Slide 6 - Open question

De kok maakt eten. Dat is zijn werk.

Slide 7 - Open question

De kok maakt eten. Dat is zijn werk.

Slide 8 - Open question

Ik eet geen biet. Ik vind biet vies.

Slide 9 - Open question

Omdat
Bij omdat gaan alle werkwoorden naar het einde van de zin.

Ik ga niet naar het feestje vanavond, omdat ik ziek BEN.

Gebruik nu het woord omdat, om een goede zin te maken. 

Slide 10 - Slide

De kat pakt de kaas.
Hij heeft honger.

Slide 11 - Open question

Het is donker.
Het is nacht.

Slide 12 - Open question

De kok maakt eten. Dat is zijn werk.

Slide 13 - Open question

Ik eet geen biet. Ik vind biet vies.

Slide 14 - Open question

Maak zelf een zin met 'omdat'.

Slide 15 - Open question

Zo direct
We gaan zo een filmpje kijken met juf M. Het gaat over huis. 
Als je huis al hebt afgerond, 
kan je ook zelfstandig werken aan de werkbladen, lowan, diglin of disk.

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Video


A
de tuin
B
het groen
C
het huis
D
de trap

Slide 18 - Quiz


A
de schuur
B
de garaasje
C
de garage
D
het auto

Slide 19 - Quiz


A
het dak
B
de trap
C
de boven
D
de zolder

Slide 20 - Quiz

Wat hoor je?

Slide 21 - Open question

Wat hoor je?

Slide 22 - Open question

Wat hoor je?

Slide 23 - Open question

Wat hoor je?

Slide 24 - Open question

werkwoorden
wonen      slapen   verhuizen   blijven

Slide 25 - Slide

            wonen                                   blijven

ik          woon                                     blijf
jij          woont / woon jij?               blijft / blijf jij?
hij/zij    woont                                   blijft

wij        wonen                                   blijven
jullie     wonen                                  blijven
zij          wonen                                  blijven


Slide 26 - Slide

verhuizen

Slide 27 - Slide

       slapen              verhuizen  

ik        slaap              verhuis
jij        slaapt             verhuist
hij/zij  slaapt             verhuis 

wij       slapen            verhuizen
jullie    slapen            verhuizen
zij         slapen            verhuizen     

Slide 28 - Slide

Jij .......... morgen naar Den Haag.
A
verhuis
B
verhuist
C
verhuizen

Slide 29 - Quiz

Ik ----- liever in Kampen.
A
blijf
B
blijft
C
blijven

Slide 30 - Quiz

Hij ........... vanmiddag naar de bakker.
A
loop
B
loopt
C
lopen

Slide 31 - Quiz

Iedereen weer even meedoen.
We gaan zo een tekst luisteren, daarvoor even een aantal woorden.

Slide 32 - Slide

De trein

Slide 33 - Slide

Het centrum

Slide 34 - Slide

het museum

Slide 35 - Slide

Slide 36 - Slide

Slide 37 - Slide

de straat

Slide 38 - Slide

de flat / het flatgebouw

Slide 39 - Slide

de sportauto

Slide 40 - Slide

De droom / dromen

Slide 41 - Slide

Slide 42 - Slide

Luister
Wat heb je gehoord?

Slide 43 - Slide

Wat heb je gehoord?

Slide 44 - Mind map

- Luister nog een keer
   en lees mee.
- Onderstreep de
   moeilijke woorden.
- Welke woorden ken je niet?
- We lezen samen.

Slide 45 - Slide

Maak opdracht B en C

We kijken samen na

Slide 46 - Slide

- Maak opdracht D en E




Slide 47 - Slide

Slide 48 - Slide

Slide 49 - Link

Zelfstandig werken
Diglin, Lezen, Lowan, Disk of werkbladen.

Slide 50 - Slide

Ik vond deze les leuk
😒🙁😐🙂😃

Slide 51 - Poll

Tot de volgende keer!

Slide 52 - Slide