Tijdvak 2 Grieken & Romeinen (3000 v.Chr. tot 500 n.Chr.)
CSB
Slide 2 - Slide
a) Leg uit wat burgerrecht inhoudt. b) Noem twee manieren waarop de Grieken zichzelf in leven in hielden. c) Slaven waren erg normaal in het oude Griekenland. Noem twee manieren waarop jij slaaf kon worden.
Slide 3 - Open question
3. Jij kunt uitleggen dat niet alle mensen die in Griekenland woonden, burgerrechten hadden. (blz. 69)
Leg uit wat burgerrecht inhoudt:
Vrije Atheense mannen boven de 18 die gediend hadden in het leger kregen inruil daarvoor burgerrecht.
Burgerrecht betekent: lidmaatschap van een polis.
Leg uit wie geen burgerrecht hadden én leg uit waarom niet.
Vrouwen vreemdelingen en slaven hadden burgerrecht;
zij waren namelijk militair niet belangrijk!
Slide 4 - Slide
2. Jij kunt uitleggen hoe het leven in een Griekse stadsstaat eruitzag. (blz. 70)
Geef twee voorbeelden van bestaansmiddelen van Grieken.
Landbouw: graan, druiven en olijven
Het drijven van handel langs de kusten van de Middellandse en zwarte zee
Leg de taakverdeling uit tussen Griekse mannen en vrouwen.
De taakverdeling was erg strikt
Mannen: hoofd van het gezin, zorgde voor inkomen
Vrouwen: stonden onder toezicht van de man, gaven leiding aan huishouden.
Slide 5 - Slide
4. Jij kunt uitleggen welke rol slavernij vervulde in de Griekse samenleving. (blz. 68)
Leg uit hoe je slaaf werd.
In Griekse stadstaten was grote ongelijkheid tussen mensen.
Slavernij was erg normaal; als je gevangen werd genomen tijdens een oorlog werd je tot slaafgemaakt, of als je als slaaf geboren werd.
Leg het belang uit van slaven voor de Griekse economie.
Deden zwaar werk in landbouw en mijnen, werkten in huis
Bijna de helft van de mensen in stadstaten waren slaaf
Slide 6 - Slide
5. Jij kunt een beschrijving geven van vier verschillende manieren waarop een Griekse stadstaat bestuurd kon worden.
Maak een schema volgens de Cornell-methode in jouw schrift. Zet de titel van de eerste leertekst boven in jouw schema: Verschillende staatsvormen.
Schrijf leerdoel 1 in de linker kolom en werk de begrippen uit die jij tegenkomst in de eerste leertekst.
Maak opdracht 3 t/m 5 op blz. 77
Slide 7 - Slide
5. Jij kunt een beschrijving geven van vier verschillende manieren waarop een Griekse stadstaat bestuurd kon worden.
Politiek: manier waarop een land of en stad besluiten neemt.
Monarchie: Erfelijke koning aan de macht
Aristocratie: Een groep rijke edelen (mannen) die om de beurt in spraak hebben.
Tirannie: Eén man die alle macht gegrepen heeft. (Niet erfelijk!)
Democratie: Volk had de macht
Oligarchie: kleine groep mannen, hoeven geen edelen te zijn.
Slide 8 - Slide
6. Jij kunt uitleggen hoe de Atheense democratie ongeveer werkte en waardoor die anders dan de democratie in Nederland nu is. (blz. 76 & 77)
1. Lees blz. 75/76 De Atheense democratie.
2. Neem leerdoel 2 over in jouw cornell-schema van paragraaf 2.2
2. Maak opdracht 8 op blz. 77 in jouw werkboek. 3. Neem de kloppende zinnen over in jouw Cornell-methode achter leerdoel 2.
Klaar? maak opdracht 6 & .
Slide 9 - Slide
Leg uit wat functie was van de raad en de volksvergadering.
Slide 10 - Open question
Aan de slag met Test jezelf
Oefen de leerdoelen of de flitskaarten online via memo max