Korte versie van de uitleg...
Een stap-voor-stap aanpak bij de present simple (gewone tegenwoordige tijd)
-Staat er ‘always’, ‘never’, ‘often’, ‘normally’ ‘sometimes’, ‘usually’ in de zin? -> Dan gebruik je deze tijd! (deze woorden geven een gewoonte / hobby aan)
Maar ook: ‘every + dag’ / 'week', 'jaar' (bijv. every Monday, week, month,)
Wat deed je ook alweer met het werkwoord?
-Bij: I, you, we, they laat je hem staan…
-Bijv:
I always cycle to school – you always cycle to school – we always cycle to school – they always cycle to school.
-Bij he/she/it plak je er een –s achter…. He, she ,it always cycles to school.