Woche 2 les 2

Woche 2 les 2
Ken je de werkwoorden nog? 
1 / 28
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Woche 2 les 2
Ken je de werkwoorden nog? 

Slide 1 - Slide

Planning
Kijkopdracht Köln
Nieuw werkwoord
Verder met het boek / Deutschdossier 

Slide 2 - Slide

Kijkopdracht
We gaan zometeen kijken naar een filmpje over Köln. Je kunt de vragen beantwoorden via Lesson up. Je mag ook op papier mee schrijven. 

Je maakt aantekeningen, je krijgt later de vragen. 

Slide 3 - Slide

6

Slide 4 - Video


"Kölnisch Wasser" ist.....
A
een bronwatermerk uit Keulen
B
een eau de toilette uit Keulen
C
een "Schnaps (=jenever) uit Keulen
D
het deel van de Rijn dat door Keulen stroomt

Slide 5 - Quiz

Aan welke rivier ligt Köln?
A
Mosel
B
Neckar
C
Rhein
D
Elbe

Slide 6 - Quiz

In de stad Keulen staat .....
A
...een groot pretpark met waterattracties.
B
...een dom en een chocolademuseum.
C
...de grootste bakkerij van Duitsland.

Slide 7 - Quiz

In welke stad wordt uitgebreid Carnaval gevierd in Duitsland?
A
Keulen
B
Düsseldorf
C
Berlijn

Slide 8 - Quiz

Wie viele Leute wohnen in Köln?
A
3 Million
B
Über 1 Millionen
C
5Million

Slide 9 - Quiz

Welk huisnummer heeft de Kölner Dom?

Slide 10 - Open question

Wie alt ist der Kölner Dom?
A
700 Jahre
B
800 Jahre
C
1000 Jare

Slide 11 - Quiz

Deze plaats kun je zien vanaf de Dom
A
Berlin
B
Bremen
C
Bonn

Slide 12 - Quiz

De uitspraak voor Köln is
A
Het komt zoals het komt
B
Iedereen is welkom
C
Keulen is een mooie stad

Slide 13 - Quiz

Ehrenfeld was vroeger een
A
Chique wijk
B
Arbeiders wijk
C
Bestond niet

Slide 14 - Quiz

Wo liegt Köln? In welchemBundesland? In ...
A
Niedersachsen
B
Nordrhein Westfalen
C
Hessen
D
Rheinland Pfalz

Slide 15 - Quiz

müssen
Ich muss
du musst
er/sie/es muss

wir müssen
ihr müsst
sie/Sie müssen
NL = het kan niet anders

Slide 16 - Slide

sollen
Ich soll
du sollst
er/sie/es soll

wir sollen
ihr sollt
sie/Sie sollen
NL = wil van een ander
vraag naar een mening

Slide 17 - Slide

Samenvatting
uitzonderingen:  sollen & müssen

sollen:                          müssen:                                       
ich
du
er, sie, es

wir
ihr
sie, Sie
soll
sollst
soll

sollen
sollt
sollen
müssen betekent:
  • moeten
  • bij: noodzaak, dwingend, je vindt het zelf ook

sollen betekent:
  • moeten
  • bij: advies, van horen zeggen, iemand anders vindt het
muss
musst
muss

müssen
müsst
müssen

Slide 18 - Slide

müssen: ich.......
A
müss
B
müß
C
muss
D
müsse

Slide 19 - Quiz

ihr..... (müssen)
A
müsst
B
musstet
C
müsstet
D
mussen

Slide 20 - Quiz

müssen - er ........
A
müsst
B
musst
C
müss
D
muss

Slide 21 - Quiz

müssen (ihr)
A
musst
B
musstet
C
müsst
D
müsstet

Slide 22 - Quiz

müssen: ihr ...
A
musst
B
müsst
C
muss
D
müssen

Slide 23 - Quiz

du .................... (sollen)
A
soll
B
sollst
C
solle
D
sollt

Slide 24 - Quiz

sollen: ich soll, du sollst, er/sie/es soll
A
Deze vervoegingen zijn allemaal goed
B
Deze vervoegingen zijn allemaal fout.
C
Enkele vervoegingen zijn goed.

Slide 25 - Quiz

sollen (wir)
A
söllen
B
sollen
C
sollet
D
sollt

Slide 26 - Quiz

sollen (du)
A
sollest
B
sollst
C
söllst
D
söllest

Slide 27 - Quiz

Keuze: 
- Deutschdossier afmaken
- Opdrachten Lektion A + B 
- Oefenen met de rest van de woorden van Kapitel 8 
- Oefenen met de werkwoorden die we tot nu toe hebben gehad. 

Slide 28 - Slide