Hoofdstuk 5 & 6

• Economie
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 3

Hoofdstuk 5 & 6

Het brutoloon van de heer Roeberts is €2995,- De loonbelasting bedraagt €184,50 en de sociale premies 12,8% van het brutoloon. Bereken het nettoloon van de heer Roeberts.

Hoe lang is de proeftijd maximaal

1. 1 maand
2. 2 maanden
3. 3 maanden
4. 2 weken

Proeftijd

• staat in je arbeidsovereenkomst
• 1 of 2 maanden
• bij een contract van 6 maanden geen proeftijd
• in de proeftijd kun je ook zelf het contract opzeggen

De vraag naar producten is gedaald. Hierdoor is Arno werkloos geworden. Van welke vorm van werkloosheid is hier sprake?

1. Conjuncturele werkloosheid
2. Frictiewerkloosheid
3. Seizoenswerkloosheid
4. Structurele werkloosheid

Welke vorm van werkloosheid herken je in dit verhaal?

1. Seizoenswerkloosheid
2. Frictie werkloosheid
3. Conjuncturele werkloosheid
4. Structurele werkloosheid

Wat hoort niet bij de secundaire sector?

1. Industrie
2. Transportbedrijf
3. Ambachten
4. Bouw

Arbeid en productie worden ingedeeld in vier productiesectoren

Primaire sector

Secundaire sector

Tertaire sector

Quartaire sector

Landbouw, visserij

winkels, banken

Onderwijs, zorg, politie

Industrie, bouw

Wat is de beroepsbevolking?

1. Iedereen die werkt of werkloos is
2. Iedereen die werkt
3. Iedereen van 15 jaar tot de pensioenleeftijd die werkt
4. Iedereen van 15 jaar tot de pensioenleeftijd die werkt of werkloos is

Herhaling ondernemingsvormen

Eenmanszaak

VOF (venootschap onder firma)

NV (naamloze venootschap)

BV (Besloten venootschap)

Één eigenaar

Meerdere eigenaren

aandeelhouder naamloos

aandeelhouder op naam

ook privé

ook privé

niet privé

niet privé

Koppel de eigenschappen en ondernemingsvormen

Eigenaren moeten het eens zijn voordat je je aandelen mag verkopen

ZZP'ers hebben deze ondernemingsvorm

Aandelen kunnen worden gekocht op de beurs

Meerdere eigenaren die allemaal zelf aansprakelijk zijn.

Eenmanszaak

VOF

BV

NV

wat is een Arbeidsparticipatie?

Wat zou koopkracht kunnen betekenen?

1. Hoeveel je kunt kopen met je geld.
2. Hoe duur boodschappen zijn.
3. De hoogte van je inkomen.
4. Hoeveel je uitgeeft per maand.

Koopkracht

Als je inkomen hetzelfde blijft en de prijzen stijgen, daalt je koopkracht.

Als je inkomen stijgt en de prijzen hetzelfde blijven, stijgt je koopkracht.

Wanneer je koopkracht stijgt, kun je meer behoeften vervullen. Je welvaart stijgt dan.

Als je het bij economie over de markt hebt, bedoel je daarmee het geheel van vraag en aanbod. Wat is juist?

1. Als de vraag naar producten afneemt, zal de prijs dalen
2. Als het aanbod van producten toeneemt, zal de prijs stijgen
3. Als de vraag naar producten afneemt, zal de prijs stijgen
4. Als het aanbod van producten afneemt, zal de prijs dalen

Wat is arbeidsintensieve productie?

1. Productie waarbij vooral veel kapitaalgoederen nodig zijn.
2. Productie waarbij weinig productiefactoren worden gebruikt.
3. Productie die vooral door menselijke arbeid tot stand komt.

Saim B.V. Heeft een omzet van 1.200.000. De inkoopwaarde bedroeg. 600.000. De bedrijfskosten bedroegen 450.000.
Wat is de Netto winst?

1. € 1.200.000
2. € 1.000.000
3. € 600.000
4. € 150.000

Lahdo BV heeft een goede maand gehad. Omzet = € 45.000, De inkoopwaarde van de omzet bedroeg € 25.000 en de bedrijfskosten waren € 15.000. Wat is de netto winst?

1. € 20.000
2. € 5.000
3. € 30.00
4. € 10.000

Wat staat er in de Arbeidstijdenwet?

1. Wet waarin de regels staan over werktijden
2. Wet waarin de regels staan over rusttijden
3. Wet waarin de regels staan over lonen en vakantiedagen
4. Wet waarin de regels staan over werktijden én rusttijden

Arbeidstijdenwet

Wet waarin de regels staan over werktijden en rusttijden:

• Hoeveel uur je mag werken per dag en hoeveel pauze je dan moet krijgen.
  
• Hoeveel nachtdiensten of ploegendiensten je mag draaien.
  
• Het verlof voor zorgtaken: zwangerschapsverlof of ouderschapsverlof.
  

Er is een speciale arbeidstijdenwet voor jongeren:

• Schooltijd telt als werktijd.
  
• Beperkt aantal uren in de avond en het weekend.
  
• Regels veranderen per jaar dat je ouder wordt.
  

Concrete markt

1. Een plaats waar op afgesproken tijden goederen worden verhandeld
2. Een plaats waar huizen op een vast tijdstip worden verhandeld
3. Het geheel van vraag naar en aanbod van een product
4. Een markt waar kunst wordt verkocht

Abstracte markt

1. Een plaats waar op afgesproken tijden goederen worden verhandeld
2. Een plaats waar huizen op een vast tijdstip worden verhandeld
3. Het geheel van vraag naar en aanbod van een product
4. Een markt waar kunst wordt verkocht

De huur is een voorbeeld van ..... kosten

1. Vaste kosten
2. Variabele kosten

Uit wat voor kosten bestaat je energierekening?

1. Vaste kosten
2. Vaste en variabele kosten
3. Variabele kosten